Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Neurdenburg, Elisabeth: De Noordekerk te Amsterdam
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0225
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE NOORDERKERK TE AMSTERDAM

205

2e. „Architectura Moderna ofte Bouwinge van onsen tijt bestaende in ver-
scheyde soorten van gebouwen zoo gemene als bysondere, als kercken, toornen,
raedshuyse, poorten, huyse, graven, en dergelijcke gestichten, staende soo binnen
dese stat Amsteldam als elders, alle gedaen by den zeer vermaerden en vernuften
Mr. Hendrick de Keyser, beelthouwer en boumeester der stat Amsterdam en in
weesen gebracht bij den zeer eervaren Cornelis Danckerts, mr. metselaer en bou-
meester der voors. stadt” enz. '), geschreven door Salomon de Bray, schilder en
bouwmeester, en uitgegeven in 1631, en van een opdracht aan Burgemeesteren en
thesaurieren voorzien, door Cornelis Danckertsz van Sevenhoven, een familielid van
den mr. metselaar.

De volgorde, waarin deze stukken zijn verschenen moeten we al dadelijk niet
uit het oog verliezen. Daar moet wel een of andere ernstige veete zijn geweest, dat
twee dergelijke werken over Amsterdams bouwkunst konden worden geschreven,
zoo korten tijd na elkander, zonder dat over en weer de namen worden genoemd
van de menschen uit wier samenwerking zoo veel belangrijke bouwwerken in korten
tijd in het zich steeds uitbreidende Amsterdam waren gegroeid. En men bedenke daarbij
dat de Keyser reeds 7 jaren dood was, toen de kroniek van Staets werd geschreven.

Inderdaad de feiten zijn er, maar ze zijn er als het ware om verwarring te
stichten. Want wat willen Salomon de Bray en Cornelis Danckertsz van Sevenhoven
in hun „Architectura Moderna” met de toespelingen in hun inleiding, die deels de
opperleiding van het fabriekambt betreffen, deels ook op Staets toepasselijk kunnen
worden geacht? * 2)

') Verschenen 1631, tekst van 1630. Tweede uitgave gegraveerde titel 1631, zelfde tekst met toe-
voeging van 1610; aan de gravures zijn er twee toegevoegd met werk van een jonger meester, H. Danckertz.

2) „Hier moet verstaen werden dat niet het Timmeren, of Metselen, elck alleen is bouwen, maer
yder voor sich ’t eene maer timmeren, en ’t ander metselen; van gelijcken oock ’t Steenhouwen, en
Smeden, en alle dergelijcke, dat alle saken der werckinge zijn, en zijn geen bouwen, maer yder blijve
het selve, dat hij van sijn eygen aerdt zij, maer de samen-voegingh, en gelijcke makinghe, en mede-
wercken met den anderen, bestiert door een Overste beschickinge tot een begeert eynde, is Bouwen, de
bestieringh van dese: zijnde een doenende, of werckelijcke kennis, die alle de deelen der Bouwkonst:
als zijn de kennisse der redenen, en evenredenheden, bouwregulen, en formen, de bewegende oorsaken,
begin en eynde des Bouws (alle welcke boven de saken der werckinge zijn) bevat, de selve noemen wy
een overste wetenschap, omdat se alle de verscheyde saken der werckinge als ghebiedende geleyt, en in
haer uytterste over-een-brengende: tot een begeert eyndt, welck is een volbouwinge, te samen knoopt.
Over Sulcx den genen die met een kennisse als vooren geseydt is, ’t alghemeen bestier en bewint heeft
over den gantschen bouwe, is eyghentlijck (blijvende intusschen den Timmerman, Metser, en Steenhouwer,
yder dat hy zy) een Bouwmeester of Bouw-Konstenaer. Maar eener die sulck bewint heeft sonder de
geseyde kennisse, wij noemen die tot onderscheyt van de konstigen Bouw-heer; als sulcx zijnde bij
macht-hebbingh, of Oversteschap, gelijck gemeynlijck bij ons de Stee-Fabrijcquen al sulckx zijn. Welcke
dickwijl soo veel van ’t pit der saké weten, als een blinden Mol. En of nu, dat dickwils gebeurt: son-
derlingh in gemeyne Burgerbouwen, de welcke soo veel waernemens niet en vereysschen: of den
Metselaer, of den Timmerman sulck bestier aen sich treckt en onderneemt, soo moet verstaen werden
dat dit niet en is eyghentlyck het Ampt oft ’t doen van een Metser, of Timmerman want dat is, maer
metselen, en timmeren, ’t welcker uytterste eynde de Bouw-konst maer stucxgewijs bereycken maer voor
soo vele als hy Timmerman of Metser sulcx gedaen heeft, heeft hij bedient’t Ampt van een Bouw-Meester,
doch naer de mate van sijn wetenschap, want het en zijn al geen kocks, die lange messen dragen” enz.
 
Annotationen