Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Mededeelingen en korte berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0256
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
236

MEDEDEELINGEN EN KORTE BERICHTEN

heeft hij meer begrip voor de schoonheid van zijn
omgeving dan de stedeling, die haar met schil-
dersoogen bekijkt. Z ij n voorvaders toch zijn het,
die deze omgeving geschapen hebben. Zeker is
het, dat de steedsche kleederdracht, die de uit den
Baroktijd overgebleven boerendracht al meer
verdringt, leelijker is dan deze. Ook voor de
boerenwoning, welke in vele streken de steedsche
vormen van de 17e eeuw heeft overgenomen, levert
de stad thans weinig, dat geschikt is, totdat misschien
de nieuwe „naar het land”-beweging („Siedlungs-
wesen”) gunstiger gaat werken, als zij geleid wordt
door kunstenaars en niet door norm- en type-
zuchtige bouwbureau’s. Wat wij derhalve doen
moeten, is: van onze romantische, schilderachtige
opvatting afzien, en daarvoor in de plaats stellen
het realistisch zien. Zijn wij geleerden, zoo vroeg
de Duitsche hoogleeraar schalks, niet voortdurend
met onze echtgenooten in strijd over de vraag, of
de romantische, dan wel de realistische ordening
van ons studeervertrek en onzen lessenaar de
voorkeur verdient? Zooals in de botanie moeten
wij de kinderen leeren met scherpe aandacht alles
te bezien en op te merken, zoodat het hun wordt
ingeprent. Verder: zich rekenschap te geven van
bouw, kleur, reuk, toon. Al zeer vroeg ontstaan dan
geheugen-beelden, die onuitwischbaar zijn. Het
teekenen is hier een machtig hulpmiddel. Van het
eenvoudigste uitgaand, leert men het kind op die
wijze belangstelling krijgen ook voor meer samen-
gestelde objecten: den dorpsvijver, het plein eener
pachtshoeve e. d. Want wat het ernstig en aan-
dachtig heeft beschouwd, daarvoor vat het gene-
genheid op, en, groot geworden, zal het dan ieder
aantasten van zijn omgeving gevoelen als een
slag, toegebracht aan iets liefs.

In de gedachtenwisseling, die op deze rede volgde,
kwam — onder veel anders — ook ter sprake het
onderhouden en bevorderen der verschillende locale
ambachten en technieken.

De „Reichskunstanwalt” R e d s 1 o b drong er
sterk op aan te redden, wat nog voortbestaat aan
oude handwerken. Aan deze bedrijven willen hij
en zijn adviseurs, die de desbetreffende gegevens
verzamelen, zooveel mogelijk voedsel geven in
den vorm van opdrachten. De dwaasheid moet
ophouden, dat op eenige centrale bureau’s gevels
worden ontworpen, quasi in den stijl van een
of ander dorp, dat b.v. een postkantoor noodig
heeft, — met dit resultaat, dat eene officieele
architectuur ontstaat, die met het dorp „koketteert.”

Geheel niets met het onderwerp te maken, had
de volgende klacht, die ik alleen vermeld, omdat
het onderwerp voor Nederland belang heeft: de
steengroeven in het Bentheimsche lijden ten zeer-
ste onder de moeilijkheden, welke de Duitsche
regeering aan den uitvoer van de steen in den
weg legt. Als dit nog een paar jaar zoo doorgaat,
dan gaat, zoo vreesde men, deze bloeiende industrie
te niet.

De tweede voordracht van dezen dag werd door
minister W a 11 r a f f gehouden en liep over :
industrie en monumentenzorg. Aan de uitvoering
van § 150 der nieuwe grondwet (waarbij den Staat
de bescherming wordt toevertrouwd van monu-
menten van geschiedenis, kunst en natuur) dient
krachtig de hand te worden geslagen. Spr. ging
de verschillende gevaren na, welke voortkomen
uit de moderne nijverheid:

rook en damp; gassen en zuren der chemische
industrieën. Men neemt thans proeven door op
34 verschillende plaatsen in het rijk blokken
natuursteen op te stellen om den invloed van deze
vijanden te bestudeeren;

vrachtauto’s, die door hun gedreun b.v. onlangs
nog de stadspoort van Goch hebben doen instorten;

aanleg van fabrieken, die door haar slecht ge-
kozen maatstaf naburige monumenten hinderen;
en van fabriekswijken langs rivieroevers e. d.

Verder het hotelbedrijf; de bosch-exploitatie; de
steengroeven; de spoorwegen; de electrische stroom-
geleidingen; de reclame. Spr. constateerde, dat over
enkele jaren in Duitschland alle molens, ook de
watermolens, verdwenen zullen zijn.

Na de pauze hield prof. Tiet ze uit Weenen
zijn met eenige spanning verwachte rede over de
betrekkingen der monumentenzorg tot de geestelijke
stroomingen van den tegenwoordigen tijd. Spr.
nam zijn verleden jaar geuite kritiek aangaande
de wijze, waarop de monumentenzorg beoefend
wordt, weder op en lichtte zijn bedoelingen aldus
toe: Het lijkt wel, of de taak der „Denkmalpflege”
tegenwoordig louter negatief is: verdediging tegen
de op het oogenblik zoo sterke materialistische
levensbeschouwing, welke het Verleden van zijn
eereplaats wil verdringen. Terwijl wij de min-
achting voor de in ons denkleven gewortelde ver-
eering van het Verleden bestrijden, dienen we ons
echter af te vragen — en spr. verklaart, dat dit
zich ook richt tegen zijn eigen vroegere opvat-
tingen — of de geweldige gebeurtenissen der
laatste tijden niet een verschuiving in ons be-
 
Annotationen