Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Vermeulen, Frans A. J.: De R. K. Kerk te Terheiden verbrand
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0222
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE R. K. KERK TE TERHEÏDEN VERBRAND.

211

DE R. K. KERK TE TERHEÏDEN VERBRAND.

De woorden van rechtmatige verontwaardiging, die onze voorzitter, Dr. Jan
Kalf, dezen zomer, in zijne openingsrede te Sneek deed hooren, over de wijze waarop
de Tweede Kamer — in hare gewone onverschilligheid voor hoogere beschavings-
belangen — het na den brand der Oude Kerk te Delft met te prijzen spoed inge-
diende wetsontwerp betreffende loodgieterswerkzaamheden, heeft behandeld '), die
zoo volkomen billijke woorden worden thans op wel tragische wijze onderstreept
door de ramp, die 26 October 1.1. de R.K. Kerk van den H. Antonius Abt te
Terheiden (N. B.) heeft getroffen.

Want andermaal is het roekeloos loodgietersgedoe, dat hier een zoowel
architectonisch als historisch buitengemeen kostbaar monument onherstelbaar ver-
nielde. Wat hier aan schoonheid, aan cultureele waarden, in enkele uren voor altijd
verloren ging, leert ons Kalf’s Voormalige Baronie van Breda; en het zij mij vergund,
bij dit eenvoudige in memoriam de volgende bijzonderheden in hoofdzaak aan
genoemd werk te ontleenen * 2).

11 November 1400 sloot Breda, waar de parochiekerk — de tegenwoordige
Groote Kerk — voor deze geheele streek stond, met de schepenen en ingezetenen
der vierschaar van Hertel eene overeenkomst, waarbij zij toestond, dat dezen ten
behoeve der inwoners van Hertel, Schijnmaer, Terheiden en Wagenberch eene kapel
zouden „funderen en doen wijen”, daar zij dikwijls van de sacramenten verstoken
moesten blijven, omdat zij te ver woonden van hunne parochiekerk te Breda. Jan
van Beieren, bisschop van Luik, tot welk diocees Breda toenmaals behoorde, hechtte
in 1401 zijn goedkeuring aan deze overeenkomst, onder bepaling, dat de doopvont
in de nieuwe kapel ieder jaar door den pastoor van Breda of diens gemachtigde
opnieuw gewijd moest worden, ten teeken van de afhankelijkheid der kapel van hare
moederkerk te Breda.

De bouw dezer „kapel” werd blijkbaar ruim opgevat. Tegen een toren, die,
blijkens zijn geringen omvang, ouder is en bij een vroegere, kleinere kerk behoorde,
heeft men „aus einem Gusz” een kloeke, rank-oprijzende driebeukige kruiskerk, met
een door een halven tienhoek gesloten priesterkoor gebouwd. Inwendig droegen twee
rijen slanke, ronde zuilen van baksteen met bergsteenen banden, bekroond door
pittig gebeeldhouwde koolblad-kapiteelen, de zijmuren van den lichtbeuk, overdekt
met een korfbogig houten tongewelf, dat, sinds een storm in 1603 de oorspronkelijke
overwelving verwoestte, naar gothische voorbeelden werd hersteld. Dit dus wel zeer
merkwaardige gewelf is thans geheel verbrand.

In 1637 voor de Katholieken gesloten, werd de kerk door de Hervormden voor
hun eeredienst ingericht, maar ingevolge de Staatsregeling van 1798 weer aan de
Katholieken teruggegeven, die het gebouw in 1801 betrokken. Kerk en toren zijn in

') Men vindt deze rede elders in dit nummer afgedrukt.

2) Jan Kalf, a. w. blz. 335—345.
 
Annotationen