Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 5.1925

DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.; Gelder, Jan Jacob de: Verslag van de commissie tot voorbereiding van een repertorium van nederlandsche topografische afbeeldingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.25881#0110

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
98 REPERTORIUM VAN NEDERL. TOPOGRAPHISCHE AFBEELDINGEN

handeling zou worden genomen niet over de werkkracht der Commissie beschikt worden,
maar moest een betaalde kracht worden gezocht.

Naar de globale schatting zou met deze proef eene som van 750 gulden gemoeid
zijn; het werk, dat geleverd werd, zou echter ook steeds zijn waarde houden, zelfs wanneer
verder van het Repertorium nooit iets tot stand kwam.

Tot het genoemde bedrag werd een subsidie van den N.O.B. gevraagd.

De Bond beloofde echter aanvankelijk niet meer dan 250 gulden en wel op voor-
waarde dat het overige geld uit bijdragen van andere vereenigingen en genootschappen
zou worden opgebracht. Dit laatste was, in een tijd van bizondere duurte, niet te verwezen-
lijken. Eén vereeniging slechts, onder verscheidene, die waren verzocht het werk te steunen,
wilde een bedrag van honderd gulden afstaan, maar verbond daaraan eischen, die on-
aannemelijk waren.

Toen bleek dat langs dezen weg niets te bereiken was, besloot de N.O.B. in den zomer
van 1919 de gevraagde som in zijn geheel als subsidie te geven, grooter bedrag dan ooit
te voren door den Bond in één keer aan een van zijn Commissies werd gegund.

De voorbereiding van het werk was toen echter nog niet voltooid. In den herfst
na het gelukkig besluit van den N.O.B. vergaderde men ten huize van dr. Hofstede de
Groot, die zijn ervaringen, opgedaan bij het beschrijven van door hem op zijn reizen als lid
der Monumenten-Commissie aangetroffen schilderijen en teekeningen en van de afbeel-
dingen in eigen boeken en verzameling, mededeelde en toelichtte.

Daarna werden in een andere bijeenkomst de beschrijving van Rijnsburg aan de
beschreven teekeningen getoetst en voorloopige regels opgesteld.

Na overweging van allerlei plannen besloot de Commissie voor deze 2de proef te
doen beschrijven al hetgeen het Rijks Prentenkabinet te Amsterdam aan teekeningen
van topografischen inhoud bezit.

Deze arbeid, die onder leiding van jhr. Teding van Berkhout zou worden uitgevoerd,
vorderde, vooral in den beginne, maar langzaam.

De vorm en indeeling der kaarten, de wijze om ze te vermenigvuldigen voor de 3
noodig geachte registers en om er — naast het werk exemplaar — een archief exemplaar
van te verkrijgen; het zoeken naar een geschikte werkkracht en, toen deze gevonden was
en zich voldoende in alle kwesties had ingewerkt, het op dreef brengen van den arbeid,
die aan tal van regels was gebonden, welke weer aan herhaalde wijziging en verbetering
onderhevig waren, zie daar de moeilijkheden, waardoor het werk vertraagd werd.

Bovendien bestond een belemmering in de omstandigheid dat, achteraf beschouwd,
het beschikbare honorarium voor den verrichten arbeid veel te gering was en een verzoek
om meerdere subsidie eerst over een halfjaar na toezending aan den toenmaligen secretaris
van den N.O.B. in behandeling kwam.

De bewerkster was dan ook genoopt dit werk in te voegen tusschen andere, beter
gehonoreerde bezigheden.

Eindelijk in den zomer van 1924 kwam het werk gereed en werd het mogelijk om
de hier volgende voorschriften op te stellen waaraan, naar het oordeel der Commissie,
het Repertorium van Topografische Afbeeldingen zou moeten voldoen.
 
Annotationen