Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Hoet, Gerard [Hrsg.]; Picart, Bernard [Hrsg.]; Houbraken, Arnold [Hrsg.]
Taferelen Der Voornaamste Geschiedenissen Van Het Oude En Nieuwe Testament, En Andere Boeken, Bij De Heilige Schrift Gevoegt: Door De Vermaarde Kunstenaars Hoet, Houbraken en Picart Getekent, En Van De Beste Meesters In Koper Gesneden, En Met Beschrijvingen Uitgebreid (Band 1) — Den Haag, 1728

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.15341#0104
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
O


HEILIGE TAFERÈELEN,

HET XXX. TAFERËËL,
Öcwel dc wakkerheid hare zaken, in aller ijl, ti)
stilte, gezwind poogt uit te voeren, nogtans vliegt
het gerugt den wind voorbij. De vlugt van Jacob
wierd Laban op den derden dag geboodsehapt. Op
zo onverwagt een mare, rukte de inhalende vrek
zijne broeders bij een, en den vlugteling zeven da-
gen nagezet hebbende, agterhaalde hij hem op het
gebergte van Gilead. Maar 's nagts in den droom
beteugelde God, door zijne aanspraak, den vervolger. Laban en Jacob
dan beide op éne hoogte zijnde, begon Laban oplopende en verbolgen
heftig en zagt, heet en koud te gelijk uit énen mond blasende, Jacob té
bestrafFen over zijn heimelijk vertrek , quansuis met een zugt tot zijn
bloed, waar van hij geert behoorlijk afscheid met vreugd had kunnen
nemen; en dat het in zijn magt was om hem quaad te doen , maar dat
de God van zijn vader zulx had belet: en als hij zo zeer naar huis ver-
langde, waarom hij zijne goden had gestolen ? Jacob antwoorde • ik
vreesde dat gij mij uwe dogters zoud hebben ontweldigt : en doodbent
bij wien gij uwe goden vind. Zoek, en is 'er van het uwe, neem het
weg: want hij wist van Rachels dieverij niet. Laban doorzogt de ten^
van Jacob, van Lea, en van bei de meiden, en vond niet. En komei*h
de in de tent van Rachel, die de Teraphim in een kémels zadel hadvei%
borgen, ontschuldigde zij zig voor haar heer vader, zeggende, datzé
Wegens vrouwelijke onpassèlijkheid niet kon opstaan : zo dat hij niet^
vond. Toen keef Jacob, en zeide: om wat misdaad hebt gij mij zo ont-
steken nagejaagt ? Hebt gij onder het mijne van het uwe gevonden ?
breng het ten oordeel van onse broeders. Twintig jaren ben ik bij u
geween:, veertien om uwe dogteren, en zes om uwe kudden, bij dag
in de hitte, en 's nagts slapeloos in de koude. Uw vè was vrugtbaar j
uwe rammen heb ik niet gegeten, het verscheurde heb ik onvertoont ge^
boet, het gestolen hebt gij van mij gecischt, en tienmaal hebt gij mijn
loon verandert. Indien God, die u gisteren heeft bestraft, mijn elendö
niet had aangezien, gij zoud mij naakt en bloot hebben weggezonden*
Laban bedaarde door die regtvaardige verdadiging, en zeide; laten wij
een verbond maken. Jacob nam een steen, en regte dien op tot een
gedenkteken, en zijne broederen vergaderden stenen tot een hoop, waaf
op zij aten: van Laban, Jegar Sahadutha, en van Jacob, Gilead, Hoop
van getuigenis, genoemt. Daar Laban Mizpa, Opzigt, bijvoegde; mee
bevél aan Jacob, om zijne dogters niet te beledigen, en géne vrouwen
boven de zelve te nemen; en dat zij voorbij dien steenhoop tot malkan-
deren ten quade niet zouden komen. Het welke met een eed naar hunne
Wijze wederzijdseh wierd versterkt. De overeenkoming wierd van Jacob
met een maaltijd verheerlijkt, en Labans afscheid daarna met het kuhen
en zegenen van zijne zonen en dogteren beüoten. In deze geschicdenis
P 2 is
 
Annotationen