Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Hoet, Gerard [Editor]; Picart, Bernard [Editor]; Houbraken, Arnold [Editor]
Taferelen Der Voornaamste Geschiedenissen Van Het Oude En Nieuwe Testament, En Andere Boeken, Bij De Heilige Schrift Gevoegt: Door De Vermaarde Kunstenaars Hoet, Houbraken en Picart Getekent, En Van De Beste Meesters In Koper Gesneden, En Met Beschrijvingen Uitgebreid (Band 2) — Den Haag, 1728

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.15342#0044
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
HEILIGE TAFEREELEN.
HET IV. TAFEREEL.

En ding te willen, en één ding niet te willen, maakt
tusïchen bondgenoten de regte liefde. Te beminnen
dat God bemint, en te haten dat God haat, is de pligt
van ware gelovigen. In die gedagten was Gideon
warm, wanneer hij tot een verlosïèr van Israël van ded
Heere wierd gestelt. De Israëliten spatten, na de tijd
van Debora en Barak, wederom in godloosheid uit»
Waarom de Heere hen onder het geweld der Midiani-
ten dede bukken, die hen plaagden, en in den buik sloegen, en met de Ama-*
lekiten, en andere oostersche volken opquamen, en met hun vé, en tente^
enkemeien, in menigte als springkhanen, en afknagend ongedierte, al het
wasïènde gezaaide van Israël verdorven, en hun geen Ichaap of os of ezel
overig lieten. Zo dat de Israëliten holen en grotten in het gebergte maak-
ten , om leeftogt te bergen, en zig te beschanssèn: en na een zevenjarigq
verdrukking, te énemaal uitgemergelt, tot den Heere om hulp riepen.
Toen zond de Heere tot de Israëliten een propheet, wiens naam niet is ge-»
meld, de welke zeide; Alzo spreekt de Heere de God van Israël: Ik heb u
uit Egypten doen opkomen, uit het huis der dienstbaarheid uitgeleid, en
van de hand der Egyptenaren, en van alle vijanden die u verdrukten, verlost,
ende hen voor u uitgedrevenen u hun land gegeven, zeggende: Ik ben de
Heere uwe God, dient de goden der Amoriten niet, in welker land gij
woont; maar gij hebt mijn slem niet gehoorzaamt. Na die regtvaardige aan-
zegging van het verwijt des Almagtigen, quam de Engel des Heeren, en
zat onder den eik in Ophra, die Joasch den Abi-Ezriter toequam: en als zijq
zoon Gideon bij de pars tarwe dorschte, om die voor de Midianiten te ver-
steken, verscheen hem de Engel des Heeren, de welke zeide; de Heere is
met u, sterkste held. Gideon vol bekommerlijke gedagten over deq
vervallen staat van Israël, zeide tot den Engel: Och mijn Heer! indien
de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles overgekomen ? Waar
zijn Zijne wonderen, die onse vaders hebben vertelt? Heeft de Heere ons
niet uit Egypten opgevoert ? Dog nu heeft de Heere ons verlaten, en in de
hand der Midianiten overgegeven. En de Heere zig naar hem toekerende,
zeide: Ga in deze uwe kragt, en gij zult Israël verlosïèn: heb Ik u niet ge-
zonden ? De jeugdige Gideon, op zijne dapperheid en slerkte geensins steu^
nende, antwoorde: Mijn Heer, waar mede zal ik Israël verlosïèn? Mijne
duizend is de geringste in Manasïè, en ik ben de kleinste in het huis van mijn
vader. De Heere zeide; om dat Ik met u zal zijn, zult gij de Midianiten als
een énigen man verslaan. U it voorzigtigheid eischte Gideon van den Engel
een téken, en wat toevens, om een geschenk uit te brengen: en hij maakte
een bokje en ongesuurd brood gereed, en vleeschnat in een pot, en zette het
onder den eik voor den Engel, Die hem gebood, dat op dien steenrots te
leggen, en uit te gieten. En de Engel raakte het vleesch en het brood met
Xx het
 
Annotationen