Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Bijlage
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0110
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
den overloop naar den Noordelijken vleugel, die dus de trapjes in den ouden muur reeds
in de XVIIde en XVIIIde eeuw wegdekte.

Het tijdperk van de aanwezige galerijen en gangen van de vestibule (te onder-
scheiden van het kleine voorportaal en ook het verhoogde metselwerk der bovenste ver-
dieping langs den Oostgevel op de binnenplaats, zie blad 5 bij P) af te leiden, uit het
formaat en karakter van den baksteen, die zorgvuldig geschuurd is en van de ovale nisjes
buiten aangebracht, evenals van de profielen van den zandsteen, met balustrade in de vestibule.

Dit alles, evenals het pleisterwerk met nissen en verdiepingen in de vestibule
dragen de kenmerken van XVIIIde eeuwsch werk.

Alleen de bedoelde muurverhooging en het eigenlijke voorportaal en wellicht de
halfronde trap aan den ingangstoren, uitgevoerd in kleiner formaat van baksteen en ook
niet in verband met het andere en dus oudere werk, te gelijk opgetrokken, zou, naar ons
oordeel, volgens den stand der onderzoekingen, door Baron van Brakel kunnen zijn
gemaakt (gesticht).

Deze onderscheiding aannemende dat het van Brakelsche werk wordt verwijderd,
komt alzoo ten goede aan de inrichting van het gebouw. Want wij meenen toch te mogen
opmerken, dat het behoud van het Kasteel in zijn geheel, als geschiedkundig monument
op den voorgrond staat bij deze herstelling en daarmede de bestemming tot Museum zeer
goed te rijmen zal zijn.

juist voor een Museum is de aanwezigheid van een tochtportaal voordat men in
de zalen komt, allernoodzakelijkst en dit is voor een goed bestuur en de ontvangst van
bezoekers gewenscht. Vestibule en gangen maken het ook mogelijk enkele vertrekken
afzonderlijk af te sluiten en deze toegankelijk te laten ’t geen in een museum dikwerf
noodig kan zijn.

De eventueele afbraak van gangen, portalen en het toegankelijk maken van het
Kasteel alleen en direct door den ronden traptoren, brengt mede dat de natuursteenen
treden en spil geheel moeten worden verlegd.

Dit zoude echter groote bezwaren ontmoeten. De traptoren is thans in goeden
toestand door de innige verbinding van de traptreden en bordessen met den baksteenen
ronden toren. Worden deze treden uitgebroken, dan zouden voor het herplaatsen nog
nieuwe uitkassingen in het metselwerk moeten worden aangebracht. Op die wijze zoude het
geraamte van dezen ronden toren alsdan door twee slakkengangen te gelijkertijd verzwakt zijn.

Dit achten wij eene al te radikale behandeling voor een oud werk, dat thans in
dezen rustigen toestand nog voldoende hecht en sterk is.

Afgezien van meerdere kosten die dit met zich zou slepen, zal worden ingezien,
dat zulk een vernieuwing van een oudheidkundig standpunt hier niet gewenscht is.

Verder zou de herstelling van den muur van den middenvleugel op de binnenplaats,
als daar is de groote deur komen te vervallen en de kleine alleroudste trapvensters moeten
aangebracht worden, geheel op fantasie berusten, want van die kleine trapvenstertjes in
den muur, is niets bekend, noch in natuur noch op oude teekeningen.

99
 
Annotationen