Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Rooseboom, Matthijs P.: Plaatselijke Musea, [3]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0045

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
kunnen worden. Ook stelt spreker eene andere redactie voor, welke echter niet ondersteund
wordt. Op voorstel van Mr. Overvoorde wordt nu besloten stelling 33 te plaatsen achter
stelling 20, die nog niet definitief geredigeerd is. In stelling 33 zou dan het woordje
»althans” na »dient” kunnen worden ingevoegd.

Wordt het eerste gedeelte der noot goedgekeurd en aangenomen, bij het tweede
gedeelte zet Mr. Overvoorde de redenen uiteen, waarom dit er zijns inziens niet bij
behoort. De monumentenzorg moet in eene afzonderlijke wet geregeld worden en daarom
is het beter deze hier onaangeroerd te laten, ffiertegen voert Dr. Hofstede de Groot
aan, dat de museum-directeur juist wél moet betrokken worden bij de monumentenzorg.
Hij moet het middelpunt worden van het geheel, dus ook van de monumentenzorg.
Mr. Overvoorde oordeelt het onderwerp te belangrijk om dit hier zoo maar terloops te
regelen en wenscht dit aan te houden totdat de Bond zich nader over de monumentenzorg
zal hebben uitgesproken. Tevens merkt spreker op, dat de museum-directeuren wel niet
altijd in staat zullen zijn oordeelkundig bij monumentenzorg op te treden, waarop
Mr. Muller antwoordt, dat dit alles slechts voor de toekomst geldt, dus voor de nieuwe
deskundige directeuren. Hierop volgt eene levendige discussie, waarin o. a. door
Dr. Haslinghuis gewezen wordt op het groote belang van centraliseeren. Ten einde aan
de opmerkingen van Mr. Overvoorde te gemoet te komen, met behoud van deze alinea,
wordt door Dr. Hofstede de Groot voorgesteld de tweede zinsnede in den aanvang
aldus te lezen: »Voor zoover in dit belang niet wordt voorzien, is het ook gewenscht”
enz., waarmede Mr. Overvoorde zich kan vereenigen en hetgeen daarna door de vergadering
wordt aangenomen.

Door den Heer van der Pluym wordt nu gewezen op het gevaar van het herstellen
van oudheden door personen die eenigszins daarmede vertrouwd zijn, waarop deze twee
woorden komen te vervallen.

Op stelling 34 (33), slechts in overweging gevende de wenschelijkheid te onder-
zoeken van het opnemen eener stelling over museum-wandelingen, was een amendement
van Dr. van Gelder ingekomen: »Het verdient overweging in de grootere musea op
geregelde en bekende tijden deskundige leiding ter beschikking van het publiek te stellen.”
Deze versterking lokte een storm van verontwaardiging uit, hoofdzakelijk van de commissie
zelf. Hadden sommige leden, zooals Dr. Veth en Dr. Hofstede de Groot, practische
bezwaren, Dr. Pit noemde het voorgestelde fataal. Volgens spreker is een museum te
beschouwen als eene bibliotheek waar een deskundige komt om iets te raadplegen of te
bestudeeren, en derhalve wilde hij museum-bezoek eerder beperkt dan aangemoedigd zien.
Jhr. Teding van Berkhout stelde zelfs voor om «overweging” door «afkeuring” te vervangen.
In de daarop volgende zeer geanimeerde discussie waagde Dr. van Gelder nog een goed
woordje te spreken voor hen, die wel gevoel voor-, en belangstelling in, kunstzaken
hebben, doch niet over den noodigen tijd beschikken om er zich in te werken. Na belofte
eener schriftelijke behandeling in het Bulletin, trekt hij echter zijn amendement in. Hiermede
was de tweede afdeeling der stellingen afgedaan.

32
 
Annotationen