Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
De staatsbegrooting voor 1914
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0065

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
inrichting. Het bevreemdde, dat niets geschiedt, terwijl voor tal van klachten aanleiding
is en het gemeentebestuur van Amsterdam, naar men meende, het noodige terrein voor
de veranderingen had beschikbaar gesteld.

Onder verwijzing naar hetgeen in de mem. v. antw. 1913 over dit onderwerp is
medegedeeld, kon worden vermeld, dat sindsdien van de zijde der gemeente Amsterdam
een gewijzigd voorstel inkwam, waardoor de voorwaarden voor het Rijk aanmerkelijk
worden verzwaard en waaromtrent nog een onderzoek hangende is.

Een bedrag is aangevraagd voor vijf reeds in 1913 gesubsidieerde prijskampen
(2 schilderkunst, 2 beeldhouwkunst, 1 graveerkunst). Bovendien blijft eene beurs (voor
bouwkunst) die in gewone omstandigheden voor het laatst in 1913 zoude zijn toegekend,
nog een viertal maanden in 1914 doorloopen, doordat de begiftigde zijnen studietijd om
bijzondere redenen eenige maanden later dan gebruikelijk is heeft aangevangen. In totaal
is daardoor noodig ƒ9000.

Tentoonstellingen in Venetië. Door verschillende leden werd hunne bevreemding
uitgesproken over de bekrompen wijze, waarop ten aanzien van een verzoek der Nederlanders,
die bij deze tentoonstellingen belang hebben, door de Regeering was gehandeld. Sedert
1895 wordt door Nederlandsche schilders aan deze tentoonstellingen deelgenomen. Aangezien
plaatsgebrek verdere deelneming door onze kunstenaars dreigde uit te sluiten, werd er
door onzen consul-generaal te Venetië op aangedrongen een eigen Nederlandsch kunst-
paviljoen te stichten. Van Regeeringswege werd tegenover plannen, door eene commissie
hieromtrent voorgesteld, eene tegemoetkomende houding aangenomen en eene voorloopige
toezegging van financieelen steun gedaan. Evenwel moest de commissie uit eene missive
van ’s Ministers ambtsvoorganger van 30 Juli j.1. vernemen, dat hij aan gezegd voornemen
om eenen post op de begrooting uit te trekken geen gevolg kon geven. Dit terugtreden
heeft ten gevolge gehad, dat van de zijde van het gemeentebestuur van Venetië het
aanbod werd gedaan het bedrag, voor de stichting van het paviljoen vereischt, zijnde
f25.000, tot 1915, zelfs tot 1916 voor te schieten. Dit getuigde van groote waardeering
voor de Nederlandsche deelneming aan de tentoonstellingen, eene waardeering, welke
men in die mate bij den tegenwoordigen Minister niet mocht aantreffen. Immers deze
had tot veler verwondering instemming betuigd met het voorstel van het gemeentebestuur
van Venetië, dat door leening van eene luttele som ons uit den geldelijken nood wilde
helpen. Men meende, dat door aannemen van dit voorstel onze waardigheid in het gedrang
kwam en hoopte, dat de Minister door reeds voor het jaar 1914 een bedrag uit te trekken,
aan de vertegenwoordiging van onze kunst te Venetië en de belangen daarbij betrokken,
op eene voor ons land behoorlijke wijze recht zou doen wedervaren.

De Minister deelde mede, dat toen kort na zijn optreden, het gemeentebestuur van
Venetië had aangeboden om zelf een paviljoen ten behoeve der Nederlandsche kunst-
werken op te richten en tot 1915 of zelfs tot 1916 te wachten op overneming door den
Nederlandschen Staat, aan genoemd gemeentebestuur het voornemen is kenbaar gemaakt

52
 
Annotationen