waar Gijsbrecht van Amstel*) schenkt aan het Duitsche huis een hoeve lands: ». . . ge-
slegen in de weiden bij de steenbakkerijen 3 4), buiten de muren van Utrecht. .
Ook volgens A. W. Weissman3): »begint in Noord-Nederland het bouwen in
gebakken steen omstreeks 1250 algemeen te worden.”
Uit een en ander kan men aannemen, dat hier baksteenbouw in 1259 niet te vroeg
genoemd kan worden.
Beschouwen we thans de tweede vraag: n.1. den vorm van den plattegrond.
Deze bestaat voor den nieuw-bouw (in baksteen) van ’t transept en koor, uit een
systeem van vierkanten 4) (27 X 27 U. v.), zooals de romaansche indeeling gewoonlijk is
bij overwelving en hoewel deze niet is uitgevoerd, toch kan men veronderstellen, dat
men gedacht heeft aan latere overwelving op vierkanten-grondslag. Reeds het feit dat
direct bij dezen aanbouw, transept en koor smaller werden aangelegd dan de hal (42 U. v.),
doen vermoeden, dat men handelde volgens een vastgesteld beginsel, dat verband hield
met de mogelijkheid van eene overwelving in steen. Nog in het midden der 13de eeuw
blijkt echter, dat voor deze landen groote bezwaren verbonden zijn eene ruimte van
42 voet te overwelven 5). De meeste parochie- en kloosterkerken blijven dan ook beneden
de 10 M. spanning, men vergelijke hiervoor6):
1°. St. Nicolaas- of Buurkerk te Deventer (1198—1206) middenschip en transept:
6.80 M.
2°. Munster te Roermond (1224) middenschip 7.50 M.
3°. Lieve Vrouwe- of A-kerk (1246) te Groningen middenschip 8.50 M.
4°. Minderbroeder-kerk te Bolsward (1260 a 1270) oorspronkelijk één schip
8.60 M. (gemeten bij den Westgevel).
5°. Kerk te Aardenburg (1243) schip uitwendig 11.80 M. (inwendig minder dan 10 M.).
Mag men hieruit opmaken, dat eene kleinere spanning dan 42 U. v. gewenscht werd,
waarom dan juist 27 U. v. ? Komt deze maat voort uit het aannemen van den bestaanden
tufsteenbouw ?
Zien we nu dat deze 90 U. v. lang was (na slooping van den Oostmuur) en
wilde men deze verdeelen in vakken, in verband met eventueele overwelving, dan had men
de keuze tusschen 2, 3 of 4 gedeelten.
Bij twee indeelingen werd ieder vak: Vg [90 — (2 X 3) ] = 42 U. v. dat te groot was.
Bij vier indeelingen werd ieder vak: 1 2U [90 —(4X3)]= 191/2 U. v. dat blijkbaar
te klein was.
De indeeling in drie vakken geeft: 1I$ [90 — (3 X 3) ] = 27 U. v.
1) Gijsbrecht IV, sinds 1252 heer van Amstel en leenman van het Sticht.
2) ».ubi lateres decoquuntur.”
3) »De gebakken steen" door A. W. Weissman p. 51.
4) Zie teekening fig. 2.
5) Zie noot 1 blz. 55.
6) »De Nederlandsche stedenbouw” door C. H. Peters p. 51—64.
58
slegen in de weiden bij de steenbakkerijen 3 4), buiten de muren van Utrecht. .
Ook volgens A. W. Weissman3): »begint in Noord-Nederland het bouwen in
gebakken steen omstreeks 1250 algemeen te worden.”
Uit een en ander kan men aannemen, dat hier baksteenbouw in 1259 niet te vroeg
genoemd kan worden.
Beschouwen we thans de tweede vraag: n.1. den vorm van den plattegrond.
Deze bestaat voor den nieuw-bouw (in baksteen) van ’t transept en koor, uit een
systeem van vierkanten 4) (27 X 27 U. v.), zooals de romaansche indeeling gewoonlijk is
bij overwelving en hoewel deze niet is uitgevoerd, toch kan men veronderstellen, dat
men gedacht heeft aan latere overwelving op vierkanten-grondslag. Reeds het feit dat
direct bij dezen aanbouw, transept en koor smaller werden aangelegd dan de hal (42 U. v.),
doen vermoeden, dat men handelde volgens een vastgesteld beginsel, dat verband hield
met de mogelijkheid van eene overwelving in steen. Nog in het midden der 13de eeuw
blijkt echter, dat voor deze landen groote bezwaren verbonden zijn eene ruimte van
42 voet te overwelven 5). De meeste parochie- en kloosterkerken blijven dan ook beneden
de 10 M. spanning, men vergelijke hiervoor6):
1°. St. Nicolaas- of Buurkerk te Deventer (1198—1206) middenschip en transept:
6.80 M.
2°. Munster te Roermond (1224) middenschip 7.50 M.
3°. Lieve Vrouwe- of A-kerk (1246) te Groningen middenschip 8.50 M.
4°. Minderbroeder-kerk te Bolsward (1260 a 1270) oorspronkelijk één schip
8.60 M. (gemeten bij den Westgevel).
5°. Kerk te Aardenburg (1243) schip uitwendig 11.80 M. (inwendig minder dan 10 M.).
Mag men hieruit opmaken, dat eene kleinere spanning dan 42 U. v. gewenscht werd,
waarom dan juist 27 U. v. ? Komt deze maat voort uit het aannemen van den bestaanden
tufsteenbouw ?
Zien we nu dat deze 90 U. v. lang was (na slooping van den Oostmuur) en
wilde men deze verdeelen in vakken, in verband met eventueele overwelving, dan had men
de keuze tusschen 2, 3 of 4 gedeelten.
Bij twee indeelingen werd ieder vak: Vg [90 — (2 X 3) ] = 42 U. v. dat te groot was.
Bij vier indeelingen werd ieder vak: 1 2U [90 —(4X3)]= 191/2 U. v. dat blijkbaar
te klein was.
De indeeling in drie vakken geeft: 1I$ [90 — (3 X 3) ] = 27 U. v.
1) Gijsbrecht IV, sinds 1252 heer van Amstel en leenman van het Sticht.
2) ».ubi lateres decoquuntur.”
3) »De gebakken steen" door A. W. Weissman p. 51.
4) Zie teekening fig. 2.
5) Zie noot 1 blz. 55.
6) »De Nederlandsche stedenbouw” door C. H. Peters p. 51—64.
58