Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: De grafmonumenten in de Groote Kerk te Breda
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0146

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
drie kwart profiel naar elkander toegewend; ieder zit op een kussen, dat aan de hoeken
met kwasten is versierd. Beide beelden missen het hoofd; Christus linkerhand houdt op
de linkerknie den wereldbol; de rechteronderarm en -hand waren eertijds ongetwijfeld
naar Maria uitgestrekt, gelijk andere voorstellingen der kroning dat te zien geven. Daaruit
mogen wij ook besluiten, dat Maria de handen vóór de borst had samengevoegd en het
hoofd ietwat naar Christus heengeneigd had. Nog zien we op den rug der figuur het
breed neergolvend haar. Gelijk in andere voorstellingen zal de kroon niet meer door
Christus in de handen, maar reeds door Maria op het hoofd gedragen zijn. Zij stellen
de kroning voor als juist geschied; zóó zien we het in het gewelf der Walburgkerk te
Zutphen; in den staf der abten van Egmond, thans in bezit van den Bisschop van
Haarlem, enz.

Jos. Destrée zag in deze groep een voorstelling der H. Drievuldigheid («Annales
de la Société d’Archéol. de Bruxelles” VIII, p. 67). Blijkbaar is hij misleid geworden
door de plaat van Erlinger in het Grand Théatre, welke afbeelding hij citeert (fig. 2).

De vier andere nissen, twee te linker en twee te rechterzijde dezer groep, bevatten
ieder de verminkte gestalten van geknielde personen, naar de kleeding te oordeelen, twee
ridders en twee edelvrouwen, allen naar de groep in het midden gewend. Hoofden,
armen en handen ontbreken; men kan zich echter, naar analogie met andere soortgelijke
beelden, voorstellen dat zij de handen voor de borst opgeheven en de oogen naar de
kroning hadden gewend.

Op de wanden rust de dekplaat, 16 c.M. dik, 3 Meter lang1) en 1.92 M. breed 2),
aan voor- en rechterkant geprofileerd, doch aan den linkerkant vertikaal afgehouwen.
Ook steekt zij aan die zijde nog 4 c.M. verder over den wand der tombe heen dan aan
den tegenovergestelden kant (9,5 en 5.5 c.M.). Naar Dr. Kalf gist (blz. 101), bevond
zich in de groef van den schuin oploopenden rand het opschrift dat, gelijk Van Goor
meedeelt, in een koperen plaat was gesneden. Te oordeelen naar andere tomben is deze
onderstelling zeer aannemelijk, en op dit monument-zelf is geen betere plaats aan te wijzen.

Nochtans zij erop gewezen, dat Van Goor zelf die plaat met opschrift slechts
uit overlevering kende, want hij getuigt, blz. 80 van zijn aangehaald werk, dat het
«opschrift, ’tgene in een koperen plaat gesneden was, is afgebroken.”

De drie baldakijnen hebben aan de binnenzijde eenvoudige graatgewelven. — Het
middelste is 58 c.M. hoog en heeft in grondvlak den vorm van een halven zeshoek; de
buitenzijden vertoonen ieder een gedrukten spitsboog, die resten van redents draagt, boven
welken boog zich een wimperg verheft met hogels op de opgaande zijden en een kruis-
bloem op den top; binnenin: een cirkelvormig ornament, dat met een vijtpas is gevuld.
Tusschen de wimpergen uit ontwikkelt zich een torenvormige architektuur, met blind
gothisch vensterwerk op de vlakke zijden en pinakels op de hoeken. — De beide andere

1) Gemeten van den eenen tot den anderen uitersten bovenhoek.

2) Gemeten van den afscheidingsmuur achter de tombe tot den voorsten rand der plaat.

133
 
Annotationen