Hoorne »zijnde die van Polanen en Rotselaer door den tijd vernield” (v. Goor blz. 80).
Van die béide verdwenen schilden zal er dan een boven elke zijnis bevestigd zijn geweest.
Geschiedenis. Behalve de verminking en verwaarloozing die dit monument, met de overige
tomben en epitaphiën, te lijden had, is er van zijn geschiedenis weinig met zekerheid te
zeggen. Daar de derde vrouw er niet op voorkomt, kan men vragen of niet juist zij, na
Jan’s dood, het monument besteld heeft; maar dan zou zij toch haar eigen beeltenis óók
hebben doen opnemen in het plan. Niet zelden toch werd een grafmonument ontworpen
en uitgevoerd met de beeltenissen van man èn vrouw erop, terwijl één hunner, soms
zelfs beiden, nog leefden. Waarschijnlijker dunkt ons, dat Jan zelf, na den dood zijner
eerste vrouw (1353) en tijdens het leven der tweede, of, nog liever, na den dood ook
dezer tweede vrouw (1366) en vóór zijn plan tot een derde huwelijk, de tombe heeft
doen ontwerpen en vervaardigen. Als zeker mag men wel aannemen, dat heer Jan, die
uiterlijk in 1384 overleed, niet op een monument heeft behoeven te wachten totdat het
koor der tegenwoordige kerk gereed kwam. Dit n.1. geschiedde volgens van Goor in 1410').
Maar volgens Gramaye werd in dat jaar de bouw pas begonnen3). We kunnen dus
aannemen, dat het monument dagteekent uit het laatst der 14de eeuw, reeds in de vroegere
kerk een plaats had, en daaruit, voor zoo veel en zoo goed mogelijk, naar de nieuwe
kerk is overgebracht.
De vraag is echter, hoe dat monument er toen uitzag, hoeveel wij nog van het
eerste werk voor ons hebben.
Dr. Kalf schrijft er (blz. 100) dit van: »Er bestaat een opmerkelijk stijlverschil
tusschen de drie liggende beelden en het overige beeldwerk van deze tombe. Vermoedelijk
is zij, in haar tegenwoordige gedaante, gemaakt, nadat in 1410 het koor der kerk was
gereedgekomen, en zijn de liggende beelden afkomstig van een in de vroegere kerk reeds
aanwezig monument van Jan I en zijn twee vrouwen.”
Inderdaad, als er iets is overgebracht, dan zeker de dekplaat met de drie beelden.
Dit gedeelte kon, zij het met moeite, toch zonder beschadiging van de tombe afgenomen
en weder daarop neergelegd worden. Maar het lijkt ons toe, dat de dekplaat toen met
geweld voor haar nieuwe plaats pasklaar is gemaakt, en men haar de hoeken heeft afge-
slagen om ze in de nis te kunnen schuiven; dat verder de ligging van den steen, of liever
de stand der tombe, in de vroegere kerk een andere is geweest, zoodat de tegenwoordige
linkerrand van de dekplaat in of tegen den muur sloot.
Want die rand is, gelijk we zagen, recht afgehouwen. Welnu, terwille der nieuwe
plaatsing behoefde dat niet te gebeuren; aan de tegenovergestelde zijde der plaat, die ten
opzichte der omgeving in juist dezelfde voorwaarden verkeert, is het ook niet geschied.
Ter verwijdering van het opschrift — bij die gelegenheid of waarschijnlijk later — behoefde
dat ook met. Want wel zal dat opschrift in de koperen plaat aan minstens drie zijden 1 2
1) Van Goor: »A. W.” blz. 80.
2) Gramaye: p. 18.
136
Van die béide verdwenen schilden zal er dan een boven elke zijnis bevestigd zijn geweest.
Geschiedenis. Behalve de verminking en verwaarloozing die dit monument, met de overige
tomben en epitaphiën, te lijden had, is er van zijn geschiedenis weinig met zekerheid te
zeggen. Daar de derde vrouw er niet op voorkomt, kan men vragen of niet juist zij, na
Jan’s dood, het monument besteld heeft; maar dan zou zij toch haar eigen beeltenis óók
hebben doen opnemen in het plan. Niet zelden toch werd een grafmonument ontworpen
en uitgevoerd met de beeltenissen van man èn vrouw erop, terwijl één hunner, soms
zelfs beiden, nog leefden. Waarschijnlijker dunkt ons, dat Jan zelf, na den dood zijner
eerste vrouw (1353) en tijdens het leven der tweede, of, nog liever, na den dood ook
dezer tweede vrouw (1366) en vóór zijn plan tot een derde huwelijk, de tombe heeft
doen ontwerpen en vervaardigen. Als zeker mag men wel aannemen, dat heer Jan, die
uiterlijk in 1384 overleed, niet op een monument heeft behoeven te wachten totdat het
koor der tegenwoordige kerk gereed kwam. Dit n.1. geschiedde volgens van Goor in 1410').
Maar volgens Gramaye werd in dat jaar de bouw pas begonnen3). We kunnen dus
aannemen, dat het monument dagteekent uit het laatst der 14de eeuw, reeds in de vroegere
kerk een plaats had, en daaruit, voor zoo veel en zoo goed mogelijk, naar de nieuwe
kerk is overgebracht.
De vraag is echter, hoe dat monument er toen uitzag, hoeveel wij nog van het
eerste werk voor ons hebben.
Dr. Kalf schrijft er (blz. 100) dit van: »Er bestaat een opmerkelijk stijlverschil
tusschen de drie liggende beelden en het overige beeldwerk van deze tombe. Vermoedelijk
is zij, in haar tegenwoordige gedaante, gemaakt, nadat in 1410 het koor der kerk was
gereedgekomen, en zijn de liggende beelden afkomstig van een in de vroegere kerk reeds
aanwezig monument van Jan I en zijn twee vrouwen.”
Inderdaad, als er iets is overgebracht, dan zeker de dekplaat met de drie beelden.
Dit gedeelte kon, zij het met moeite, toch zonder beschadiging van de tombe afgenomen
en weder daarop neergelegd worden. Maar het lijkt ons toe, dat de dekplaat toen met
geweld voor haar nieuwe plaats pasklaar is gemaakt, en men haar de hoeken heeft afge-
slagen om ze in de nis te kunnen schuiven; dat verder de ligging van den steen, of liever
de stand der tombe, in de vroegere kerk een andere is geweest, zoodat de tegenwoordige
linkerrand van de dekplaat in of tegen den muur sloot.
Want die rand is, gelijk we zagen, recht afgehouwen. Welnu, terwille der nieuwe
plaatsing behoefde dat niet te gebeuren; aan de tegenovergestelde zijde der plaat, die ten
opzichte der omgeving in juist dezelfde voorwaarden verkeert, is het ook niet geschied.
Ter verwijdering van het opschrift — bij die gelegenheid of waarschijnlijk later — behoefde
dat ook met. Want wel zal dat opschrift in de koperen plaat aan minstens drie zijden 1 2
1) Van Goor: »A. W.” blz. 80.
2) Gramaye: p. 18.
136