gemerkte stukken neemt men op voldoende gronden Bernard Zwaerdecroon J) aan, doch
zoolang geen absolute zekerheid bestaat, blijke dit uit het etiket.
3°. De op stijlcritische gronden algemeen als werk van een bepaalden meester of
tijd erkende (b.v. Ant. Moro’s Goudsmid in het Mauritshuis; de werken van den Meester
der Vrouwel. Halffiguren enz.).
4°. De niet algemeen als sub 3J. erkende; dus die over wier etiket in vakkringen
strijd heerscht (b.v. de zoogenaamde Elizabeth Bas).
Bij al deze werken kan medewerking van leerlingen of collega’s hebben plaats
gehad, doch indien dit niet door historische gegevens, mede-signatuur of afwijkingen in
den toets blijkt, kan de etiketteering noch de catalogus daarmede rekening houden. Niets
belet ons bijv., aan te nemem, dat Rembrandt zich heeft laten helpen bij de Nachtwacht,
maar zijn eigen aandeel in het werk heeft alle eventueele hulp dermate overvleugeld, dat
Rembrandt, en hij alleen, de schepper en voltooiër van de Nachtwacht is.
Bij de Magere Compagnie, door Hals begonnen en door Codde voltooid blijkens
archivalia, worden terecht beide namen genoemd op het etiket. Op het etiket van het
door Dusart voltooide interieur van A. v. Ostade in het Mauritshuis, dat door beide
meesters is gesigneerd (gelijk eenige weken geleden bij een restauratie werd ontdekt),
zullen, zoodra er een nieuwe oplaag van een der catologi komt, beide auteursnamen
worden genoemd. Ook behooren beide namen op het etiket van het door Dou en Berchem
geschilderd portret van een heer en dame (Rijksmuseum n°. 794), waar elk der beide
meesters zijn toets zóó persoonlijk heeft gehouden, dat ieder vakman kan aanwijzen, welke
partijen door Dou en welke door Berchem zijn geschilderd.
Gaat men uiterst nauwgezet na, welke der vier bovengenoemde manieren
tot de determinatie geleid heeft, dan kan men op elk etiket die manier of manieren
aanduiden, bijvoorbeeld door bijzondere teekens. Men zou b.v. op het etiket kunnen
aanduiden:
1°. de historisch determineerbare met een * vóór de benaming.
2°. de van echte signaturen voorziene met een * na de benaming.
3°. de op stijlcritische gronden unaniem gelijk benaamde met een X vóór de benaming.
4°. de niet algemeen als sub 3°. erkende met een X na de benaming.
Men kan de teekens combineeren, b.v. bij Rembrandt’s Nachtwacht, die door
herkomst zoowel als door signatuur is gedetermineerd.
Men krijgt dan dus etiketten ongeveer als volgt:
1°. De Nachtwacht van Rembrandt: * Rembrandt *.
2°. Simeon in den Tempel van Rembrandt: Rembrandt*.
3°. Andromeda van Rembrandt (coll. Bredius): X Rembrandt.
4°. «Elizabeth Jacobszdr. Bas”: Rembrandt X.
Ditzelfde moet men in den catalogus herhalen, zelfs al vermeldt deze (bij 1°.) de
1) Zie cat. Mauritshuis 1914, blz. 454.
74
zoolang geen absolute zekerheid bestaat, blijke dit uit het etiket.
3°. De op stijlcritische gronden algemeen als werk van een bepaalden meester of
tijd erkende (b.v. Ant. Moro’s Goudsmid in het Mauritshuis; de werken van den Meester
der Vrouwel. Halffiguren enz.).
4°. De niet algemeen als sub 3J. erkende; dus die over wier etiket in vakkringen
strijd heerscht (b.v. de zoogenaamde Elizabeth Bas).
Bij al deze werken kan medewerking van leerlingen of collega’s hebben plaats
gehad, doch indien dit niet door historische gegevens, mede-signatuur of afwijkingen in
den toets blijkt, kan de etiketteering noch de catalogus daarmede rekening houden. Niets
belet ons bijv., aan te nemem, dat Rembrandt zich heeft laten helpen bij de Nachtwacht,
maar zijn eigen aandeel in het werk heeft alle eventueele hulp dermate overvleugeld, dat
Rembrandt, en hij alleen, de schepper en voltooiër van de Nachtwacht is.
Bij de Magere Compagnie, door Hals begonnen en door Codde voltooid blijkens
archivalia, worden terecht beide namen genoemd op het etiket. Op het etiket van het
door Dusart voltooide interieur van A. v. Ostade in het Mauritshuis, dat door beide
meesters is gesigneerd (gelijk eenige weken geleden bij een restauratie werd ontdekt),
zullen, zoodra er een nieuwe oplaag van een der catologi komt, beide auteursnamen
worden genoemd. Ook behooren beide namen op het etiket van het door Dou en Berchem
geschilderd portret van een heer en dame (Rijksmuseum n°. 794), waar elk der beide
meesters zijn toets zóó persoonlijk heeft gehouden, dat ieder vakman kan aanwijzen, welke
partijen door Dou en welke door Berchem zijn geschilderd.
Gaat men uiterst nauwgezet na, welke der vier bovengenoemde manieren
tot de determinatie geleid heeft, dan kan men op elk etiket die manier of manieren
aanduiden, bijvoorbeeld door bijzondere teekens. Men zou b.v. op het etiket kunnen
aanduiden:
1°. de historisch determineerbare met een * vóór de benaming.
2°. de van echte signaturen voorziene met een * na de benaming.
3°. de op stijlcritische gronden unaniem gelijk benaamde met een X vóór de benaming.
4°. de niet algemeen als sub 3°. erkende met een X na de benaming.
Men kan de teekens combineeren, b.v. bij Rembrandt’s Nachtwacht, die door
herkomst zoowel als door signatuur is gedetermineerd.
Men krijgt dan dus etiketten ongeveer als volgt:
1°. De Nachtwacht van Rembrandt: * Rembrandt *.
2°. Simeon in den Tempel van Rembrandt: Rembrandt*.
3°. Andromeda van Rembrandt (coll. Bredius): X Rembrandt.
4°. «Elizabeth Jacobszdr. Bas”: Rembrandt X.
Ditzelfde moet men in den catalogus herhalen, zelfs al vermeldt deze (bij 1°.) de
1) Zie cat. Mauritshuis 1914, blz. 454.
74