KUNSTENAARS EN KUNSTWERKEN
484
Dit gebeurde; doch ofschoon Theodericus reeds in 1099
teruggekeerd was, duurde het nogtans tot het jaar
1106 voor dat Wiredus verjaagd en hij zelf in zijne
waardigheid hersteld werd.
Intusschen, nml. in 1097, was Lambertus-de-
Oudere gestorven. Hij had steeds met ijver Theode-
ricus (I) ondersteund in het aanschaffen van landerijen
en gewijde sieraden, in het opbouwen en vergrooten
der kloostergebouwen, in het vervaardigen van gekleurde
vensterramen en snijwerk, eindelijk in alles wat betrek-
king heeft op den onderhoud, de kleeding der klooster-
lingen, op den voorspoed en den vooruitgang van het
gestiebt. Na de benoeraing van Theodericus (II) genoot
hij niet meer hetzelfde aanzien, en zag dat men jongere
monniken de voorkeur gaf; dit grielde hem ten zeerste,
ja zoozeer dat hij, na het vertrek van Theodericus, zelf
de rijke versierselen in go.ud, waarmede hij de reuquieen-
kast des h. Hubertus bekleed had, afrukte, en aan de
mannen van Otbertus den raad gaf, om de drie gouden
kruisen en het gouden altaarblad mede te voeren; 00k
gaf hij aan Godfried van Ham twee draperien (1), eene
dalmatica en eene koorkap ; eindelijk, gedurende zijne
laatste ziekte, schonk hij aan Berengarius, een Luiker
abt, die hem de laatste heilige Sacramenten toediende,
eene groote hoeveelheid goud en edelgesteenten, die
het klooster toebehoorden. « Verre van ons, zegt de
kronijkschrijver die dit mededeelt, de gedachte van
Lambertus voor God te willen aanklagen; langdurige
en smartelijke ziekten hebben hem tot zulke daden
gebracht; zonder eerbied behandeld, geminacht op
(1) Dorsalia, draperien om aan de wanden van het koor
achter de monniken gehangen te worden. •
484
Dit gebeurde; doch ofschoon Theodericus reeds in 1099
teruggekeerd was, duurde het nogtans tot het jaar
1106 voor dat Wiredus verjaagd en hij zelf in zijne
waardigheid hersteld werd.
Intusschen, nml. in 1097, was Lambertus-de-
Oudere gestorven. Hij had steeds met ijver Theode-
ricus (I) ondersteund in het aanschaffen van landerijen
en gewijde sieraden, in het opbouwen en vergrooten
der kloostergebouwen, in het vervaardigen van gekleurde
vensterramen en snijwerk, eindelijk in alles wat betrek-
king heeft op den onderhoud, de kleeding der klooster-
lingen, op den voorspoed en den vooruitgang van het
gestiebt. Na de benoeraing van Theodericus (II) genoot
hij niet meer hetzelfde aanzien, en zag dat men jongere
monniken de voorkeur gaf; dit grielde hem ten zeerste,
ja zoozeer dat hij, na het vertrek van Theodericus, zelf
de rijke versierselen in go.ud, waarmede hij de reuquieen-
kast des h. Hubertus bekleed had, afrukte, en aan de
mannen van Otbertus den raad gaf, om de drie gouden
kruisen en het gouden altaarblad mede te voeren; 00k
gaf hij aan Godfried van Ham twee draperien (1), eene
dalmatica en eene koorkap ; eindelijk, gedurende zijne
laatste ziekte, schonk hij aan Berengarius, een Luiker
abt, die hem de laatste heilige Sacramenten toediende,
eene groote hoeveelheid goud en edelgesteenten, die
het klooster toebehoorden. « Verre van ons, zegt de
kronijkschrijver die dit mededeelt, de gedachte van
Lambertus voor God te willen aanklagen; langdurige
en smartelijke ziekten hebben hem tot zulke daden
gebracht; zonder eerbied behandeld, geminacht op
(1) Dorsalia, draperien om aan de wanden van het koor
achter de monniken gehangen te worden. •