368
KUNSTENAARS EN KUNSTWERKEN
lijken oorsprong te vinden is, dat van vroegeren tijd
dagteekent. Voorheen was het rijk beschilderd en met
goud versierd. Onder de laag kalk, waarmede het in
de vorige eeuw bedekt werd, heeft men, vóór eenige
jaren, verscheidene gouden en zilveren plaatjes van regel-
matigen vorm en zekere dikte teruggevonden (i). Reeds
in [326 schijnt het beeld als wonderdoend beschouwd
geweest te zijn, want in de Kronijk der abdij lezen
wij, dat, « in anno 1326 imago B. M. V. quae sculpta
est super ostium cappellas Sti Georgii, multis ccepit
clarere miraculis ».
Wat er ook aan te nemen zij van de legende van
Rupert van Deutz, zeker is het dat hij, zooals ook
Reinerus aanmerkt, wegens zijne uitstekende begaafd-
heden van hart en van verstand, een sieraad voor zijn
klooster was. Zijne godvruchtigheid in het gebed over-
trof nog zijnen ijver voor de studie, en « hij deelde
gaarne mede wat hij gelezen had. » Ook als dichter
verwierf hij zich naam. Zoo schreef hij, o. a. een
gedicht ter eere van den h. Geest, en een ander,
in hexameters, op de menschwordmg van Christus.
Over hetzelfde onderwerp, schreef hij ook in Saphische
versmaat. Verder schreef hij in schitterenden stijl,
« radiante melioravit stylo » zegt de kronijkschrijver,
de levensbeschrijvingen van den h. Augustinus en de
h Odiha.
Zonder van zijne geleerde schriften te gewagen,
moeten wij nog doen opmerken dat hij ook in de toon-
kunst ervaren was, want hij vervaardigde gezangen
(cantus) ter eere des h. Theodardus, Goares en Severinus.
(1) Catal. offic. de VExp. de Liége, 227. — Bulletin XI,
de la gilde S. Luc 1876. p. 221 vlg. (met lichtdruk van het
beeld, pi. IX).
KUNSTENAARS EN KUNSTWERKEN
lijken oorsprong te vinden is, dat van vroegeren tijd
dagteekent. Voorheen was het rijk beschilderd en met
goud versierd. Onder de laag kalk, waarmede het in
de vorige eeuw bedekt werd, heeft men, vóór eenige
jaren, verscheidene gouden en zilveren plaatjes van regel-
matigen vorm en zekere dikte teruggevonden (i). Reeds
in [326 schijnt het beeld als wonderdoend beschouwd
geweest te zijn, want in de Kronijk der abdij lezen
wij, dat, « in anno 1326 imago B. M. V. quae sculpta
est super ostium cappellas Sti Georgii, multis ccepit
clarere miraculis ».
Wat er ook aan te nemen zij van de legende van
Rupert van Deutz, zeker is het dat hij, zooals ook
Reinerus aanmerkt, wegens zijne uitstekende begaafd-
heden van hart en van verstand, een sieraad voor zijn
klooster was. Zijne godvruchtigheid in het gebed over-
trof nog zijnen ijver voor de studie, en « hij deelde
gaarne mede wat hij gelezen had. » Ook als dichter
verwierf hij zich naam. Zoo schreef hij, o. a. een
gedicht ter eere van den h. Geest, en een ander,
in hexameters, op de menschwordmg van Christus.
Over hetzelfde onderwerp, schreef hij ook in Saphische
versmaat. Verder schreef hij in schitterenden stijl,
« radiante melioravit stylo » zegt de kronijkschrijver,
de levensbeschrijvingen van den h. Augustinus en de
h Odiha.
Zonder van zijne geleerde schriften te gewagen,
moeten wij nog doen opmerken dat hij ook in de toon-
kunst ervaren was, want hij vervaardigde gezangen
(cantus) ter eere des h. Theodardus, Goares en Severinus.
(1) Catal. offic. de VExp. de Liége, 227. — Bulletin XI,
de la gilde S. Luc 1876. p. 221 vlg. (met lichtdruk van het
beeld, pi. IX).