JU LIAAN EN ALBRECHT DE VRIENDT.
I 5o
in de kleur en in de nuanceering, — was dezelfde tref-
fende bloed- en geestverwantschap merkbaar, welke het
ons ook bij de gebroeders Rosny, of hier in Vlaanderen
bij Rozalie en Virginie Loveling bijna onmogelijk maakt,
’t werk van den eene van ’t werk van den andere te
onderscheiden. Zeker, er was wel een verschil : onder
ander in de teekening : wat scherper, krachtiger bij
Albrecht, wat zachter, lieflijker bij Juliaan; ook in
’t koloriet : Juliaan vermeit zich meer in stille, gedempte,
geheimzinnige tonen; Albrecht is vooral dol op luid-
roepende, met elkaar vechtende, schitterende verven; bij
genen overheerschen donkerblauw en grijs en paars, bij
dezen helderblauw en rood, — rood vooral. Ook in de
opvatting zelve, overigens, was er toen reeds verschil : bij
Juliaan was men meer getroffen door innigheid van
poëzie, teerheid van gevoel, door iets dwepends, « Schwar-
merisches » ; bij Albrecht zag het er vaak wat pozitiever,
w7at kloeker en ronder, wat stoerder en stoffelijker uit.
Men vergelijke gerust met elkander de schilderijen,
die ik in het eerste deel van deze schets reeds noemde;
men legge zooveel men wil naast elkander die, welke
zij voltooiden na hun terugkeer uit Duitschland in 1869,
namelijk van Juliaan : Hoe de Eisenachers de H. Eli^a-
beth en haar kinderen verstieten, 1871, en van Albrecht,
Jakoba van Beieren vóór Filips den Goede, zelfde
jaar, nu beide in ’t muzeüm te Luik; of, van den oudste,
De Gerechtigheid van Boudewijn Hapken (1876), en
van den jongste, Bosschaart van Avesnes (1877), beide
n ’t muzeüm te Brussel; men zal toegeven, dat ik
mij noch wat de overeenstemming, noch wTat het zeer
subtiele onderscheid betreft, vergist heb.
Na 1880 komt er verandering, in dé keus van de
onderwerpen in de eerste plaats. En inderdaad, terwijl
Juliaan zich meer en meer toelegt op religieuze —,
I 5o
in de kleur en in de nuanceering, — was dezelfde tref-
fende bloed- en geestverwantschap merkbaar, welke het
ons ook bij de gebroeders Rosny, of hier in Vlaanderen
bij Rozalie en Virginie Loveling bijna onmogelijk maakt,
’t werk van den eene van ’t werk van den andere te
onderscheiden. Zeker, er was wel een verschil : onder
ander in de teekening : wat scherper, krachtiger bij
Albrecht, wat zachter, lieflijker bij Juliaan; ook in
’t koloriet : Juliaan vermeit zich meer in stille, gedempte,
geheimzinnige tonen; Albrecht is vooral dol op luid-
roepende, met elkaar vechtende, schitterende verven; bij
genen overheerschen donkerblauw en grijs en paars, bij
dezen helderblauw en rood, — rood vooral. Ook in de
opvatting zelve, overigens, was er toen reeds verschil : bij
Juliaan was men meer getroffen door innigheid van
poëzie, teerheid van gevoel, door iets dwepends, « Schwar-
merisches » ; bij Albrecht zag het er vaak wat pozitiever,
w7at kloeker en ronder, wat stoerder en stoffelijker uit.
Men vergelijke gerust met elkander de schilderijen,
die ik in het eerste deel van deze schets reeds noemde;
men legge zooveel men wil naast elkander die, welke
zij voltooiden na hun terugkeer uit Duitschland in 1869,
namelijk van Juliaan : Hoe de Eisenachers de H. Eli^a-
beth en haar kinderen verstieten, 1871, en van Albrecht,
Jakoba van Beieren vóór Filips den Goede, zelfde
jaar, nu beide in ’t muzeüm te Luik; of, van den oudste,
De Gerechtigheid van Boudewijn Hapken (1876), en
van den jongste, Bosschaart van Avesnes (1877), beide
n ’t muzeüm te Brussel; men zal toegeven, dat ik
mij noch wat de overeenstemming, noch wTat het zeer
subtiele onderscheid betreft, vergist heb.
Na 1880 komt er verandering, in dé keus van de
onderwerpen in de eerste plaats. En inderdaad, terwijl
Juliaan zich meer en meer toelegt op religieuze —,