Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 11.1898

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26593#0161

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
JULIAAN EN ALBRECHT DE VRIENDT.

149

voldoende, om van de geheele Vóor-rafaëlistische kunst van
het Schiereiland, wording, ontwikkeling en verval te
ïeeren kennen, beteekenis, eigenaardigheid en hoogte te
beseffen op een wijze, die hem zeker meer dan e'en
professor in de kunstgeschiedenis zou mogen benijden.
Ik althans waag het te zeggen, dat ik, in niet vele kunst-
historische werken, die van grooter omvang niet uit-
gesloten, zulke juiste en treffende oordeelvellingen heb
aangetroffen over het wezen van de kunst van Lippo
Lippi, Botticelli, Ghirlandajo, Donatello, della Robbia,
als... in de gesprekken, die ik met Albrecht de Vriendt
-over ditzelfde onderwerp voerde.

Hier echter laat de biografie van mijn artisten mij
in den steek. Ik bedoel dat, wat ik thans nog aan het
tot nu meegedeelde aan levensbizonderheden zou kunnen
toevoegen, mij voorkomt in al te los verband te staan
met hun beteekenis als kunstenaars. Dit éene kan ik
echter niet onvermeld laten: in 1886 werd Juliaan be-
noemd tot hoogleeraar bij ’t Hooger Kunstgesticht,
ingericht bij de Akademie van Antwerpen, en in 1891
werd Albrecht bestuurder van deze laatste instelling.

VII.

Spreken wij thans nog alleen van hun werk.

Wij schrijven dus 1880.

Tot hiertoe was de ontwikkeling van de beide ge-
broeders nagenoeg éen en dezelfde. Wonende in hetzelfde
huis, arbeidende in twee op gelijke wijs ingerichte ateliers,
bijna deur aan deur, schilderden beiden bij voorkeur legen-
den en sagen, waarvan zij de onderwerpen opzochten in de
geschiedenis van hun eigen land, van Duitschland of van
het primitieve Kristendom. Tot zelfs in de inkleeding van
deze werken, — in de groepeering en in de teekening.
 
Annotationen