Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 11.1898

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.26593#0254

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext

ïkotöulf,

door E. SOENS.

LHOEWEL, op het gebied der Oud-Germaansche
letteren, de Beowulf eene eereplaats inneemt,
is er tot hier toe in Nederland weinig over
geschreven. Hij mag, zeggen wij, in de letterkundige
nalatenschap van den Duitschen stam, eene eereplaats
bekleeden, niet alleen om de eerbiedwaardige oudheid
van het gedicht, — het behoort tot de zevende eeuw,
— noch ook om het eigenaardig mengsel dat er in
voorkomt van christendom en heidendom, maar veelmeer
omdat verschillende der daarin voorgestelde legenden
internationaal zijn en, tevens, omdat het stuk een zoo hel-
der licht werpt op den beschavingstoestand van een
der voornaamste Oud-Duitsche volksstammen, de Angel-
saksen, stichters van het Engelsche rijk. Immers, reeds de
grondgedachte van het gedicht, de strijd van den held
Beowulf tegen het zeemonster, en inzonderheid tegen
den draak, is eene verbleekte herinnering aan de oud-
heidensche legenden der Eddaliederen, alwaar Sigurd
de reus met vonkelende oogen, den halfgod Fafnir
doodt, welke zich in drakengestalte nederlegde op den
vervloekten goudschat, op de Gnitaheide. Dezelfde
grondstof is ook de kern van het Nevelingenlied, alwaar
Sigurd vervangen is door Siegfried en Fafnir dooi' den
dwerg Alberic. Dat ook in de nieuwere letterkunde de
volksoverleveringen der Duitsche rassen stand houden,
bewijst ons Schiller, die, in zijnen Wilhelm Teil,
 
Annotationen