DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0009
2
38-
38-
38.
Pag.
3T-
31-
32-
32-
32.
33-
33-
33-
34-
35-
35-
36.
36.
36.
37-
38.
Teekens voor den Christus . . .
Voorstelling v. d. H. Geest als duif
Maria, wijzen van voorstelling. .
Prototypen van Maria . 24, 28 en
Symbolen voor Maria. Attributen .
St. Jozeph, attributen . . . .
Apostelen (de attributen der) . . .
Evangelisten (voorstelling der) . .
Groote Profeten (voorstelling der) .
Kleine Profeten (idem)
Heiligen; rangvolging; nimbus . .
Glorie of aureool.
Personificatiën van legenden . .
De Engel; zijne voorstelling; het
breken met de traditie . . . .
Engelenkoren, in drie orden .
Symb. voorst, uit de apocalypsen .
Chamaël, Haniël, Jophiël, Zatkiël,
Zaphkiël, enz.
De Engel als attribuut.
Duivel (voorn, symb. voorst, v. d.)
Symbolische voorstelling van denk-
beelden of begrippen.38.
Symb. menschenfiguren.38.
Symb. heiligen. St. Christophorus . 38.
St. Georg.39.
Zuiver symb. voorst, door menschen-
figuren .39.
Hoofddeugden met hare tegen-
stellingen , in beelden voorgesteld . 39.
Beteekenis der kleedingstukken van
Heiligen, Bisschoppen, enz. . . .41.
Beteekenis der kleuren.41.
Symb. figuren aan de dieren-
wereld ontleend.42.
Volledige dieren, paard, muil-
ezel , leeuw, draak of basilisk, slang
en schorpioen.42.
Hert, hinde , hond, zwijn , vos ,
wolf, os, stier, koeien en kalveren,
schaap, ram, aap , bok, geit en
eenhoorn.43-
Beer, bever, kameel, haas en egel,
phoenix (pag. 8), duif, raaf . . 44.
Arend of adelaar.44-
Gier, struisvogel, musch, water-
hoen , haan , hoen , patrijs , ooie-
vaar , pelikaan.45-
Hop , langpoot, spin , mier, vlin-
der, bij, hondsvlieg, scarabaeus of
mestkever , amphibiën , kikvorsch ,
hagedis, kruipend gebroed . . .45.
Vischgodheden. Oannes, Atergatis 45.
De visch in de symb. voorstelling . 46.
Pad, aal, ratelslang, bloedzuiger,
hyena , schildpad , pauw, zwaan ,
vledermuis .4-6-
Verhaal van Leda met den zwaan 46.
Symbolische beteekenis van
ten dee 1 e mens c h e 1 ij k e ge-
daanten .46.
Pag
Centaur (paardmensch). Sirene . . 46.
Deelen van menschen.47.
Symbolische beteekenis van
deelen van dieren . . . .47.
Tanden , bek of muil, kop , voor-
pooten , klauwen , achterpooten ,
vleugels, staart, buik, ooren . .47.
Hoorns.48.
Griffoen en panter.48.
Wijze van voorstelling van
dieren in ornamentwerken 48.
Symb. hemelteekens, enz. . . 49.
Zon, maan en sterren.49.
Zon bij de afbeelding van heiligen 49.
Anker; schip of ark.50.
Berg, drieberg, wijnberg. . . .51.
Wijnranken als symb. ornamentatie 51.
Zwaard. Fakkel.51.
Geldzak, edelgesteenten, vaan, gee-
sel, klok, krans, kroon . . . .52.
Symb. of zoogen. heilige getallen 52-
Zinnebeeldige uitdrukking van de
functiën, die constructieve deelen
te vervullen hebben. Hare waarde 52.
Toepassing der zinnebeeldige voor-
stelling in de moderne kunst en
in de industrie. Bezwaren daartegen 54.
Verschil tusschen eene allegorische
en eene symbolische voorstelling 55.
Waaruit eene allegorie kan bestaan . 56.
De zinneb, voorstelling mag het af te
beelden onderwerp niet verkleinen 56.
Allegorie „de zintuigen”(met tekstpl.) 59.
DE PLANT IN HARE ORNAMEN-
TALE BEHANDELING.
I)e toepassing van liet orna-
ment in ’t algemeen.
Hoofdvorm en versiering . . . .61.
Mindere beperktheid van de orna-
mentiek bij de kunstindustrie , dan
bij de bouwkunst.61.
Onpractische vorm en versiering.
Schijndecoratie. Misplaatsing . . 62.
Bijeenvoeging van vormen , die niet
bij elkaar passen. Eigenaardighe¬
den van het materiaal . . . -63.
Ondoordachte versieringswijze . .63.
Grondstellingen; hare ontoereikend-
heid.64.
Verschil tusschen wetenschap en kunst 64.
De versiering en het gebruik . . 64.
Het dessin met betrekking tot den
stand.65.
Edele en minder edele deelen . .65.
Decoratiesysteem voor het plafond. 66.
Slotbemerking omtrent de versiering 66.
De natuur als model voor onze
versieringsvormen.
Rijkdom der natuur.67.
Pag.
Bezwaren van den ornamentist of
architect.67.
Tegen de plantenkunde . . . .67.
Tegen de Lat. benamingen . . .68.
Andere bezwaren .69.
Waarde, die men in vroegere orna-
mentstijlen aan de plant als model
toekende ..69.
Verscheidenheid in de natuur. Blad-
vormen .70.
Verschil in vorm der bladeren aan
eene zelfde plant.70,
Enkelvoudig en samengesteld blad . 71.
Geleidelijke overgang van bladvormen 71.
Omtreklijn van het blad . . . .72.
Insnijdingen van het blad . . . .73.
Gaafrandig, gekarteld, getand, ge-
zaagd, gelobd, gespleten, gedeeld 73.
Vinlobbig, vinspletig, vindeelig, hand-
lobbig, handspletig, handdeelig. Dub-
bel handdeelig enz.74.
Bij samengestelde bladeren.
Hand vormig; drie-, vijf-, zeventallig.
Dubbel drietallig, enz. Gevind, on-
even gevind, evengevind, afgebro-
ken gevind. Dubbel, driewerf gevind.
Handvormig gevind.74.
Wijze van vereeniging van het blad
met den stengel of den bladsteel . 74.
Veranderlijkheid in den stand van
het blad.75.
Verschil in kleur tusschen onder- en
bovenzijde. Verkleurende bladeren.
Bonte bladeren.75.
Wortels, Stengels, Ranken, Stekels,
Doornen.75-
Zoogen. wortelbladeren. Wortelstok.
Hechtworteltjes. Luchtwortels. Wor-
telrank.75-
Stengel.76-
Tusschenknoop; tusschenlid . . .76.
Eindknop, okselknop.76.
Takken van de ie, 2", 3' orde . . 76.
Bijkomende knoppen, zijknoppen . 76.
Verschil tusschen stengel en stam. 76.
Klimmende, windende stengels . .76.
Ranken. Bladranken.77.
Naaldvormige stekels. Doornen . .77.
Stam doorsnede en geprof. pijlers. Ver-
keerde afleiding.78-
Afwijkingen in de natuurlijke vorm-
ontwikkeling der stammen. Fascies
(met eene tekstpl.).78-
Ornamentale vormen, die zich bij de
bladontwikkeling vertoonen. . .78.
Verschillende soorten van knoppen . 78.
Bladplooiing, bladligging . . . - 78-
Voorbeelden van schoone bladont¬
wikkeling .79-
Deelen van den Turkschen pompoen
(met eene tekstpl.).79-
38-
38-
38.
Pag.
3T-
31-
32-
32-
32.
33-
33-
33-
34-
35-
35-
36.
36.
36.
37-
38.
Teekens voor den Christus . . .
Voorstelling v. d. H. Geest als duif
Maria, wijzen van voorstelling. .
Prototypen van Maria . 24, 28 en
Symbolen voor Maria. Attributen .
St. Jozeph, attributen . . . .
Apostelen (de attributen der) . . .
Evangelisten (voorstelling der) . .
Groote Profeten (voorstelling der) .
Kleine Profeten (idem)
Heiligen; rangvolging; nimbus . .
Glorie of aureool.
Personificatiën van legenden . .
De Engel; zijne voorstelling; het
breken met de traditie . . . .
Engelenkoren, in drie orden .
Symb. voorst, uit de apocalypsen .
Chamaël, Haniël, Jophiël, Zatkiël,
Zaphkiël, enz.
De Engel als attribuut.
Duivel (voorn, symb. voorst, v. d.)
Symbolische voorstelling van denk-
beelden of begrippen.38.
Symb. menschenfiguren.38.
Symb. heiligen. St. Christophorus . 38.
St. Georg.39.
Zuiver symb. voorst, door menschen-
figuren .39.
Hoofddeugden met hare tegen-
stellingen , in beelden voorgesteld . 39.
Beteekenis der kleedingstukken van
Heiligen, Bisschoppen, enz. . . .41.
Beteekenis der kleuren.41.
Symb. figuren aan de dieren-
wereld ontleend.42.
Volledige dieren, paard, muil-
ezel , leeuw, draak of basilisk, slang
en schorpioen.42.
Hert, hinde , hond, zwijn , vos ,
wolf, os, stier, koeien en kalveren,
schaap, ram, aap , bok, geit en
eenhoorn.43-
Beer, bever, kameel, haas en egel,
phoenix (pag. 8), duif, raaf . . 44.
Arend of adelaar.44-
Gier, struisvogel, musch, water-
hoen , haan , hoen , patrijs , ooie-
vaar , pelikaan.45-
Hop , langpoot, spin , mier, vlin-
der, bij, hondsvlieg, scarabaeus of
mestkever , amphibiën , kikvorsch ,
hagedis, kruipend gebroed . . .45.
Vischgodheden. Oannes, Atergatis 45.
De visch in de symb. voorstelling . 46.
Pad, aal, ratelslang, bloedzuiger,
hyena , schildpad , pauw, zwaan ,
vledermuis .4-6-
Verhaal van Leda met den zwaan 46.
Symbolische beteekenis van
ten dee 1 e mens c h e 1 ij k e ge-
daanten .46.
Pag
Centaur (paardmensch). Sirene . . 46.
Deelen van menschen.47.
Symbolische beteekenis van
deelen van dieren . . . .47.
Tanden , bek of muil, kop , voor-
pooten , klauwen , achterpooten ,
vleugels, staart, buik, ooren . .47.
Hoorns.48.
Griffoen en panter.48.
Wijze van voorstelling van
dieren in ornamentwerken 48.
Symb. hemelteekens, enz. . . 49.
Zon, maan en sterren.49.
Zon bij de afbeelding van heiligen 49.
Anker; schip of ark.50.
Berg, drieberg, wijnberg. . . .51.
Wijnranken als symb. ornamentatie 51.
Zwaard. Fakkel.51.
Geldzak, edelgesteenten, vaan, gee-
sel, klok, krans, kroon . . . .52.
Symb. of zoogen. heilige getallen 52-
Zinnebeeldige uitdrukking van de
functiën, die constructieve deelen
te vervullen hebben. Hare waarde 52.
Toepassing der zinnebeeldige voor-
stelling in de moderne kunst en
in de industrie. Bezwaren daartegen 54.
Verschil tusschen eene allegorische
en eene symbolische voorstelling 55.
Waaruit eene allegorie kan bestaan . 56.
De zinneb, voorstelling mag het af te
beelden onderwerp niet verkleinen 56.
Allegorie „de zintuigen”(met tekstpl.) 59.
DE PLANT IN HARE ORNAMEN-
TALE BEHANDELING.
I)e toepassing van liet orna-
ment in ’t algemeen.
Hoofdvorm en versiering . . . .61.
Mindere beperktheid van de orna-
mentiek bij de kunstindustrie , dan
bij de bouwkunst.61.
Onpractische vorm en versiering.
Schijndecoratie. Misplaatsing . . 62.
Bijeenvoeging van vormen , die niet
bij elkaar passen. Eigenaardighe¬
den van het materiaal . . . -63.
Ondoordachte versieringswijze . .63.
Grondstellingen; hare ontoereikend-
heid.64.
Verschil tusschen wetenschap en kunst 64.
De versiering en het gebruik . . 64.
Het dessin met betrekking tot den
stand.65.
Edele en minder edele deelen . .65.
Decoratiesysteem voor het plafond. 66.
Slotbemerking omtrent de versiering 66.
De natuur als model voor onze
versieringsvormen.
Rijkdom der natuur.67.
Pag.
Bezwaren van den ornamentist of
architect.67.
Tegen de plantenkunde . . . .67.
Tegen de Lat. benamingen . . .68.
Andere bezwaren .69.
Waarde, die men in vroegere orna-
mentstijlen aan de plant als model
toekende ..69.
Verscheidenheid in de natuur. Blad-
vormen .70.
Verschil in vorm der bladeren aan
eene zelfde plant.70,
Enkelvoudig en samengesteld blad . 71.
Geleidelijke overgang van bladvormen 71.
Omtreklijn van het blad . . . .72.
Insnijdingen van het blad . . . .73.
Gaafrandig, gekarteld, getand, ge-
zaagd, gelobd, gespleten, gedeeld 73.
Vinlobbig, vinspletig, vindeelig, hand-
lobbig, handspletig, handdeelig. Dub-
bel handdeelig enz.74.
Bij samengestelde bladeren.
Hand vormig; drie-, vijf-, zeventallig.
Dubbel drietallig, enz. Gevind, on-
even gevind, evengevind, afgebro-
ken gevind. Dubbel, driewerf gevind.
Handvormig gevind.74.
Wijze van vereeniging van het blad
met den stengel of den bladsteel . 74.
Veranderlijkheid in den stand van
het blad.75.
Verschil in kleur tusschen onder- en
bovenzijde. Verkleurende bladeren.
Bonte bladeren.75.
Wortels, Stengels, Ranken, Stekels,
Doornen.75-
Zoogen. wortelbladeren. Wortelstok.
Hechtworteltjes. Luchtwortels. Wor-
telrank.75-
Stengel.76-
Tusschenknoop; tusschenlid . . .76.
Eindknop, okselknop.76.
Takken van de ie, 2", 3' orde . . 76.
Bijkomende knoppen, zijknoppen . 76.
Verschil tusschen stengel en stam. 76.
Klimmende, windende stengels . .76.
Ranken. Bladranken.77.
Naaldvormige stekels. Doornen . .77.
Stam doorsnede en geprof. pijlers. Ver-
keerde afleiding.78-
Afwijkingen in de natuurlijke vorm-
ontwikkeling der stammen. Fascies
(met eene tekstpl.).78-
Ornamentale vormen, die zich bij de
bladontwikkeling vertoonen. . .78.
Verschillende soorten van knoppen . 78.
Bladplooiing, bladligging . . . - 78-
Voorbeelden van schoone bladont¬
wikkeling .79-
Deelen van den Turkschen pompoen
(met eene tekstpl.).79-