Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0107
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
98

leden, zooals die bij a, al smaller en smaller schijnen en eindelijk geheel aan ’t gezicht onttrokken
worden, terwijl weder andere leden meer en meer in ’t gezicht komen. Wilde men , niettegenstaande


den hoogeren stand, eene lijst hebben, die zich ongeveer als deze
aan ’t oog vertoonde, dan zoude, zonder dat men hierbij in strenge
perspectievische beschouwingen behoeft te treden, een profiel on-
geveer naar fig. 362? noodzakelijk worden. — Het verkregen optisch
effect bewijst, dat menig architect of beeldhouwer zich bij dergelijke
gevallen in zijne berekeningen heeft vergist; het juiste effect, zonder
gebruik te maken van een model op de ware grootte en plaats, vooraf
te bepalen, is dan ook niet zoo gemakkelijk, daar door den groo-
teren afstand bovendien de vormen kleiner schijnen en ook de wijze

B

Fig. 36-

en de intensiteit der verlichting doorgaans eene verandering ondergaan. Staat een vorm geheel vrij,
zoodat hij van alle kanten kan worden gezien, dan heeft men blijkbaar met nog veel meer omstan-
digheden rekenschap te houden, ten einde de lijnen, welke dien vorm begrenzen, tot haar recht te
brengen en geen misstand te veroorzaken. Het verkleind model, dat voor zulke gevallen wel altijd
vooraf wordt geboetseerd, blijkt dikwijls nog gebreken te hebben, die zich eerst openbaren, wan-
neer een daarnaar gevormd model op de ware grootte en op de gevorderde hoogte is opgesteld.
Ook de omgeving van eenen vorm, zoomede de verhouding, waarin deze tot die omgeving
staat, hebben eenen grooten invloed op het effect. Een fijn bearbeid ornament zal tot zijn recht
komen in eene niet te groote ruimte, doch gaat in de open lucht te niet. Wordt zoodanig ornament
in een groot cadre geplaatst, dan zal het nietig schijnen; is dit cadre breed bearbeid en heeft het
eene behoorlijke grootte, dan komt de fijnheid van het eerste nog meer uit, maar kan ook,
wanneer de verhoudingen te sterk worden, verloren gaan. Er moet alzoo eene zekere verhouding
bestaan tusschen de vormen, die elkaar vergezellen of, wanneer men door contrastwerking effect
wil maken, eene juiste wanverhouding worden gevonden, waaromtrent alleen de smaak, of laten
wij liever zeggen het goed geoefende oog, kan beslissen.
Ten opzichte van den misstand, die, men versta ons wel, alléén door een optisch bedrog is
ontstaan, meenen wij te hebben opgemerkt, dat het geoefende oog dezen niet zoo spoedig ontwaart,
als het minder geoefende; dat het eerste dikwijls dien schijnmisstand in ’t geheel niet ziet; daarbij
is het , alsof zoodanige misstand, indien deze eenmaal door ’t oog is waargenomen, steeds grooter
wordt. Dat het ongeoefende oog dikwijls zeer vreemde dingen of wanverhoudingen meent te zien,
is ons nog onlangs gebleken, toen men in de plaats onzer inwoning vrij algemeen meende, dat
een pas gebouwde toren op omvallen stond, niettegenstaande het schietlood, zooals ten minste
openlijk werd geconstateerd, den voldoend vertikalen stand aanwees. Eerst'meende men, dat de
buitengewoon magere, gerekte vorm de vrees voor omvallen, en daardoor wellicht den bedoelden
schijn had opgewekt, totdat men tot de overtuiging kwam, dat dit gezichtsbedrog was veroorzaakt
door de zich in de nabijheid bevindende schuins opgaande lijnen. — Wanneer eene vertikale lijn
in eene hellende lijn overgaat en bovendien eene schuine lijn op de vertikale aanloopt, dan zal
deze laatste schijnbaar uit het lood staan. Eenen dergelijken schijnmisstand kan men dikwijls waar-
nemen bij de pijlers der gewelven, bijv, in die kerken, waarbij het middelschip hoog opgaat en
de zijschepen met zeer lage kruisbogen tegen het middelschip aansluiten.
Gevallen van dezen aard komen in de beeldende kunsten menigwerf voor ; men heeft zelfs ge-
tracht ze langs mathematischen weg te formuleeren. Wij achten het niet noodig daarover verder
uit te weiden en rekenen te kunnen volstaan met te zeggen, dat de eene vorm veelal op den
anderen influenceert, en in de schilderkunst de kleuren hetzelfde doen. Door welke middelen zooda-
nige misstanden zijn te ontgaan of te verbeteren, hangt blijkbaar van de omstandigheden af; wij
 
Annotationen