Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
99 —

herinneren er bijv, aan , dat bij de Grieksche tempels de architraven eene geringe buiging naar
boven bekwamen, ten einde den schijn, alsof zij naar beneden doorbogen, te voorkomen; dat
men bij vele van die tempels, zoo niet alle zuilen, dan toch aan de buitenste, eene geringe
helling naar binnen gaf, om den schijn te ontgaan van naar buiten over te kunnen vallen; dat door
de Egyptenaren het oppervlak der obelisken een weinig convex werd gehouden, waardoor de
dorheid van die gedenkteekenen werd weggenomen, terwijl de figuren, die er op voorkwamen,
dieper waren ingehouwen op de centrale lijn van elk vlak, dan nabij de hoeken, ten gevolge
waarvan deze eene schijnbaar grootere sterkte verkregen. Al deze fijnheden in de uitvoering
getuigen van eene nauwgezette bestudeering van de verhoudingen der verschillende deelen van het
kunstwerk, zoowel onderling, als met betrekking tot die, welke het omringden. Hierdoor alleen
werd het mogelijk een schoon geheel voort te brengen.
Ook de richting, waarin de hoofdlijnen der decoratie loopen, kan invloed op het voorkomen
van eenen vorm uitoefenen. Het is onder andere algemeen bekend, dat door het brengen van op-
gaande lijnen of versieringen op eenig voorwerp schijnbaar eene verhooging, en door liggende
lijnen of loopende versieringen eene verbreeding ontstaat. De hoegrootheid van dien invloed
zal echter afhangen van de afmetingen van het voorwerp en vooral van de omstandigheid, of
het oog al of niet in één blik de decoratie kan overzien. Bij het kiezen der patronen voor de
behangsels, bij het decoreeren der vertrekken in ’t algemeen, kan men door deze wetenschap
invloed uitoefenen op de schijnbare afmetingen van het vertrek. Ook bij de kleeding zullen de wijze
der drapeering en het patroon der stof invloed op de vermeende afmetingen van den persoon
hebben. Bij het teekenen van sommige figuren, bijv, van eenen heraut draagt de kleeding alles
bij om de figuur, en wel zeer sterk te verkleinen. Men wordt zelfs genoodzaakt, van de gewone
lengteproportiën af te wijken, althans wanneer men geen gevaar wil loopen, een zeer ineengedrongen
beeld voor te stellen. — Dat kleine behangselpatronen de vertrekken schijnbaar vergrooten, hebben
wij menigmaal kunnen waarnemen; in ’t algemeen zal eene onderverdeeling in vakken of het
opbrengen van figuren tot het schijnbaar vergrooten van een voorwerp medewerken, wanneer daarbij
tevens rekenschap met de kleur wordt gehouden. — Bij vertrekken kan men als regel aannemen,
ofschoon daarop soms weder door andere oorzaken uitzonderingen ontstaan , dat lichte -kleuren ver-
wijden en donkere kleuren vernauwen; vandaar, dat men niet gaarne tot het beschilderen van eenen
smallen corridor of van een gestukeerd plafond in een laag vertrek overgaat.
Hoe sterker verlicht of hoe lichter van kleur een voorwerp is, des te grooter vertoont het
zich; men kan zich daarvan gemakkelijk overtuigen door het beschouwen der beide fig. 37 H en B,
waarvan, niettegenstaande zij gelijke grootte hebben, de lichte opening het grootste schijnt. Uit deze
omstandigheid kunnen wij voor sommige gevallen een middel afleiden , om het zoogenoemde onrustige
in eene schildering te ontgaan of te verbeteren. Wij doelen hier op het geval, dat zeer dikwijls
bij ornamentwerken voorkomt, namelijk , dat het oog niet rustig een deel er van kan blijven beschou-
wen , maar, zonder het te willen, met een zeker ongeduld over de schildering heen vliegt, en
daarbij onaangenaam wordt aangedaan. Het hier bedoelde geval wordt op de eenvoudigste wijze
door fig. 37 C verduidelijkt. Het
licht en donker wisselt zich met ge-
lijke intervallen af, waardoor het
oog onmogelijk eene der partijen er
uit kan vinden, en er eene verwar-
ring ontstaat. Vermeerdert men het
wit of het zwart, d. w. z. laat men
de lichte of donkere intervallen het

C Fig- 37. D E
 
Annotationen