Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
— 54 —

fantastische gestalten aan, die sterk naar buiten uitsteken. Zij dienen doorgaans om het hemelwater
door middel van eene buis zoo ver mogelijk buiten het gebouw te werpen en worden in dien zin
spuiers genoemd. Men treft echter die gestalten ook op plaatsen aan, waar van het afvoeren van
water geen sprake kan zijn. Zij hebben, vooral bij de kerken, eene symbolische beteekenis
en verzinnelijken de booze geesten, die uit het huis van God bij de inwijding verdreven zijn. —
Het is opmerkelijk, dat men deze fantastische figuren somtijds aantreft in de gebouwen en wel op
plaatsen waar de gewelfribben in of op den wand overgaan. De vraag ontstaat, of deze uitstekende,
betrekkelijk zware steenblokken wellicht daar zijn aangebracht om aan de lijn der gewelfdrukking
eene meer vertikale richting’ te geven. De gegrondheid dezer vooronderstelling zoude men door
middel van de statica kunnen aanwijzen.
Bij de ornamentwerken der Grieken meende men in den vorm der bladeren eene uitdrukking
te zien van de krachten, welke ter plaatse, waar het ornament was aangebracht, werkzaam waren.
Om dit duidelijk te maken stelle men zich een overeindstaancl blad voor, bijv, van metaal ver-
vaardigd en volkomen veerkrachtig. Wordt het blad door niets gehinderd, dan zal het ook, —
wellicht met eene kleine golving, door zijn eigen gewicht veroorzaakt —, overeind blijven staan,
althans den vorm blijven behouden, dien men het gegeven heeft. Drukt men het blad zacht op
de punt, dan zal het boveneinde een weinig naar beneden doorbuigen. Wordt de drukking
grooter, dan veronderstelt men, dat het blad zich aan de bovenzijde zal omkrullen. Dit laatste
is volgens de leer der statica eene onmogelijkheid, ten minste wanneer er geene andere krachten,
dan de genoemde, op het blad inwerken. Men kan zich daarvan gemakkelijk zelve overtuigen.
Wilde men aan de wetten der statica getrouw blijven, dan zoude men tot eenen vorm komen,
die zeker niet door eenen Griekschen of Renaissance-bouwmeester zoude verkozen worden. Nu
kan men de natuur er bij halen en zeggen, dat een natuurlijk blad dien vorm wel zou kunnen
aannemen. Hij echter, die de groeiwijze der planten gadeslaat, weet, dat het onmogelijk is
vooraf te bepalen, welken vorm een blad, eene plant in ’t algemeen, zal aannemen, wanneer
zij door eene drukking belet worden zich vrij te ontwikkelen. De plant of het blad zal dat
beletsel op de eigenaardigste wijze trachten te ontwijken, daar de natuur niet onnoodig hare
krachten verspilt. Dwingt men haar te sterk, dan zal de plant sterven. Wil men dus eenen
vooraf aangenomen bladvorm beschouwen als de uitdrukking van de functie, welke het blad,
of het door een blad versierde bouwdeel, heeft te vervullen, dan kan men er vrede mede
hebben, mits men noch de natuur, noch cle statica er bij hale, alzoo zelve bekenne, dat die
vorm eigenlijk op eene onwaarheid berust. Hieruit volgt weder onmiddellijk, dat men er ver-
keerd aan doet , het ornament te beschouwen als een constructief deel, met andere woorden,
dat de functie van het ornament zich niet verder uitstrekt, dan tot de versiering van het con-
structieve deel.
Men mag echter door conventioneele teekens en vormen de bestemming van het bouwwerk,
van het meubelstuk, van het constructiedeel, ja het doel der versiering zelve nader aanduiden.
Die teekens en vormen dienen daarbij zoodanig te worden gekozen, dat zij kunnen worden begrepen.
Door wie? Op deze vraag is het zeker moeilijk een goed antwoord te geven. Laten wij er ons
toe bepalen met te antwoorden: door allen, die in het bouwwerk, het voorwerp, de aangebrachte
versiering wezenlijk belang stellen; waaruit dan verder zal blijken, hoever men met het toepassen
van de zinnebeeldige voorstelling mag gaan.
De toepassing der zinnebeeldige voorstelling in de moderne kunst en in de industrie.
Er zijn personen, die de zinnebeeldige voorstelling uit de moderne kunst willen gebannen
zien, en wel in hoofdzaak om twee redenen, i) dat zoodanige voorstellingen niet door iedereen
worden begrepen en 2), wat in hoofdzaak op de allegorie doelt, dat het abstracte, geene zinnelijke,
 
Annotationen