Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0164
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
PLAAT 33, 34 en 35.

Compositiën gebaseerd op waterplanten.
De echt ornamentale vormen en weelderige groei der planten, welke onze staande wateren
bewonen, waren oorzaak, dat de ornamentist er zich toe aangetrokken gevoelde, terwijl de aquariums
hem bekend maakten met den heerlijken plantengroei, die de klippen, den zeebodem, enz., tot zijn
gebied heeft gekozen. Men staat verbaasd over de schitterende kleurenpracht, welke die zeeflora
bezit, over de ongeëvenaarde lichteffecten, welke door het water op haar ontstaan. De schilder-
decorateur, welke die heerlijkheden aanschouwt, zoude al een zeer onpractisch mensch moeten zijn,
wanneer hij er zijn voordeel niet mede deed.
Plaat 33. Deze is gebaseerd op een drietal planten, die ook in onze staande wateren worden
aangetroffen, n.1. de waterroos of witte plompen [Nymphaea alba), de daarmede verwante gele
plompen (Nuphar l/iiteïtm) en de lischdodde of don ze (JTypha'), waarvan wij twee inl. soorten
bezitten, n.1. de breedbladige (71 latifolia) en de smalbladige (71 angustifolia).— De waterroos
heeft langgesteelde, drijvende, diephartvormige, gaafranclige bladeren. Hare witte bloemen bestaan
uit vier half groene , half witte kelkbladeren en talrijke bloembladeren, die langzamerhand in de meel-
draden overgaan. De gele plomp komt, wat de bladeren betreft, met de voorgaande overeen,
doch heeft kleinere, gele, welriekende bloemen met vijf groote kelkbladeren en peervormige, niet
platgedrukte vruchten. De breedbladige lischdodde heeft breed-lintvormige, tot een rozet vereenigde
bladeren en bruine, wollige bloemaren. Bij de smalbladige lischdodde zijn de bladeren smaller en
zijn de bloemaren door een steeltje van elkaar gescheiden, hetgeen bij de eerste soort niet of in mindere
mate het geval is. Hier rusten de bloemaren, waarvan de bovenste met mannelijke bloempjes,
bijna onmiddellijk op de onderste met vrouwelijke bloempjes.
Ook uit deze plaat zien wij weder, dat de vormen van het plantenornament zich naar de om-
standigheden laten wijzigen. Terwijl bijv, de compositie ter linkerzijde ons een in ornamentalen
geest behandeld landschap, eene waterpartij, te aanschouwen geeft, treffen wij onder de overige
compositiën meer getransformeerde vormen aan. Met betrekking tot de schikking en het evenwicht
der massa’s, het ontwijken van het stootende in eene mechanische symmetrie, het woekeren met
voorhanden zijnde motieven , geeft deze plaat veel te leeren.
Plaat 34. De planten, dieren, enz., die het aquarium ons te zien geeft, eischen blijkbaar,
wanneer zij in een ornamentwerk zullen optreden, eene bijzondere schikking, en moeten, op zich
zelf beschouwd, bovendien eene overeenkomstige vormverandering ondergaan. Op welke wijze dit
geschieden kan, toont deze plaat in eenige algemeene voorbeelden.
Behalve van visschen en schelpen, heeft de componist zich hier van wieren {Algae, vergel. pag.
91) bediend, en wel van de soorten, die bekend staan onder de namen: Sargcisstim (zie de ie en 4'
hoekvulling bij het rozet, benevens het middelveld daarvan), Hypoglossum (idem, bovenhoekvulling
rechts), Laminaria saccharina (idem benedenhoekvulling links en de vlak daaronder staande compo-
sitie). In den buitensten ring van het rozet ziet men in het bovendeel, even als in de onderste
 
Annotationen