Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Houbraken, Arnold
De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen: waar van 'er veele met hunne beeltenissen ten tooneel verschynen, en hun levensgedrag en konstwerken beschreven worden ; zynde een vervolg op Het schilderboek van K. v. Mander (Band 3): T welk zyn aanvang neemt met het jaar 1635, en vervolgt met die konstschilders, welker geboorte in dien tusschentyd tot het jaar 1659 voorgevallen is — Gravenhage, 1753

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.44225#0034
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
24 SCHOUBURGH DER
meer uitfcbieden zal; neen, dat gaat zoo niet, gy
zult ’er morgen nog eens na toe gaan, toonen de
Wedum mat vrientfchap, en zeggen, dat gy niet
kond meg blyven. Gy moet het met geen onbefcheit maar
met zoetigheid aanleggen. Die woord van zoe-
tigheid nam hy in acht. Daarom, wanneer hy
’s daags daar aan weder als vore netjes uitgedod naar
zynWeeuwtje gaan zou, liep hy onderweeg in een
Banketwinkel aan, en koft zoo wat van die zoete
verfnapering, diehyzyn beminde ten eerden in de
vuid dopte, die hy vond daan aan haar hoek-
bank met een doof met vuur onder haar fchor--
teldoek om haar handen te warmen. Hier kom
ik meer , zei Jan, ik kan ’er zoo niet van daan bly-
ven , myn Klopje is ook van die gedagten dat ik ’er
niet van daan blyven moet, dat ik mat nader ken-
nis moet maken, en ’t merk met zoetigheid beginnen,
en haalde daar op het papier met fuiker banket
uit zyn zak, en fneukelde het met haar famen op.
Ondertuflchen raakten zy zoo zoet aan ’t koozen,
dat hy zyn hantje mee op haar doof ley, die hy wat
vryer geworden, fomwyl wat lager dak} en deed
haar zonder fpreken verdaan , waar hy naarzogt3
’t geen haar nietkwalykbeviel. Omkort tegaan,
zy werden op dien tyd het duk eens. Maar, zei
Maritje, mat zal bet Klopje zeggen dat ik zoo
haafi gereed ben? Wel, zei Jan, zy zal mei bly
mezen: mant zy heeft my daar toe aangezet : kom
laat ons eens beide daar na toegaan, my zullen melkom
mezen. Jan dogt dat het Klopje deze nieuwe
Zuder wel onthalen zoude,en hy mee wat fmul-
]en. Dog ’t was mis geraden. Want het
klopje begon drax een predikatie te doen over de
pligten van den echten daat, prees Maritje
dat zy ondernemen zou het huishouden van haar
broe»
Bildbeschreibung
Für diese Seite sind hier keine Informationen vorhanden.

Spalte temporär ausblenden
 
Annotationen