Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Hulin de Loo, Georges [Gefeierte Pers.]
Mélanges Hulin de Loo — Bruxelles [u.a.], 1931

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.42068#0189
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
152

MÉLANGES HULIN DE LOO

kelijkt door de kopieën die in h and en waren van Filips ; en
de aanleiding tôt die veranderingen is, in het bijzonder, te
vinden in — en werd mogelijk gemaakt door de samenwer-
king met Barbari die juist in dat tijdstip plaats vond. En
G-ossart neemt gretig aan wat Barbari hem biedt. In hoe-
verre deze laatste is bedeeligd geweest in de schilderijen
van 1516, is moeilijk te bepalen; maar is bet onwaarschijn-
Üjk te beweren dat het ontwerp van hem komt, ja, dat hij de
hand van Mabnse heeft geleid? Niet ten onrechte is dan ook
gewezen op een gravure van Barbari. "YVeliswaar, hebben
sommige er meenen te moeten aan toevoegen dat de be-
sproken schilderij toch heel wat dichter bij Adam en Eva
(1504) van Dürer staat (1). Hoever is deze echter van
Barbari afhankelijk'? Althans heel wat meer dan de meeste
Dnitschers in een gevoel van nationale eigenliefde willen
toegeven. Zou zij overigens niet begrijpelijk zijn, die nau-
were verwantschap van twee kunstenaars nit het Noorden
tegenover een Italiaan? En wat men hier, zooals gewoon-
lijk, nit het oog verliest, is dat we slechts een zeer gering
deel hebben bewaard van de kunstproductie van Barbari.
Is het model niet tusschen de verloren gegane of nog onge-
kende werken van dezen meester? Hoe dat nu ook weze,
met tamelijk groote zekerheid meen ik toch dit te mogen
voorhonden, dat de grondige wijziging in Mabuse’s kunst
omstreeks 1515-16 zich heeft voorgedaan, grootendeels,
onder invloed van Barbari, eenigszins ook, wat betreft de
onderwerpen, onder invloed van Filips van Burgondië. Dit
overgaan tôt den volledigen renaissancevorm was eerst
mogelijk na theoretische en praktische lessen van een echt
renaissanceschilder. En hoel'ang heeft Mabuse dieu inge-
slagen weg kunnen volgen na het verdwijnen van den Vene-
tiaan? (2) Dit ailes is toepasselijk op de andere kunstenaars
(1) F. Winkler, l. c., 16. Max J. Friedlander, Von Eyck bis Breugel,
Berlin, 1921, 2e uitgave, bl. 127.
(2) Cfr. M. Conway’s bespreking van het vermelde werk van Segard in
Burlington Magazine, 1924, bl. 200. Ook Weisz, o. c., 29, 33. Hoogewerff,.
o c., 42; Friedlander, o c, 127. — Beteekenisvol is wel Segard’s opmerking
 
Annotationen