Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Janssen, Leonhardt Johannes Friedrich
De etrurische grafreliëfs uit het Museum van Oudheden te Leyden — Leiden, 1854

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.865#0003
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
VOORREDE.

De beeldwerken, die wij hiernevens in het licht geven, zijn ontleend aan Etrurische doodkisten, die in de jaren
1826 tot 1830 door wijlen den kolonel Humbert op rijkskosten in Italië gekocht werden; dezen ijverige en bekwame
oudheidvorscher had ze op onderscheidene plaatsen, met name te Mont'Alcino, Siena, Livorno, Volterra en Cortona
verworven, maar de meesten waren bij de twee laatstgenoemde steden opgegraven, waar zij jaren lang tot sie-
raad verstrekt hadden van particuliere verzamelingen; te Volterra van de verzameling der familie Georgi, te Cortona
van die der Corazzi's. Het geheele Etrurische Museum der familie Ccrazzi werd door hem voor ons vaderland aange-
kocht, en hoe belangrijk die aanwist was, kan o. a. blijken uit eene verklaring van Raoul-Rochette: »La ville de
Corlone, depouillée du musée Corazzi, perd ainsi son plus bel ornement et cesse d'être, au profit de Leide, Ie sanctu-
aire etrusque;" zie Journal des Savants, 183S p. 397. Eene beknopte opgaaf van alle deze door den hr. Humbert
verworven Etrurische gedenkstukken (met uitzondering van de daartusschen gevonden onechten) vindt men in de be-
schrijving der Grieksche, Romeinsche en Etrurische monumenten van het Museum van Oudheden (Leyden 1843—1848)*
Het is thans ruim vijf en twintig jaren, dat wijlen de hoogleeraar Reuvens, op wiens voorstellen deze aankoopen be-
werkstelligd waren, openlijk getuigde, dat zij eene verzameling uitmaakten, die aan deze zijde der Alpen éénig mogt
heeten; zie Incremenla musei antiquarii, anno 1827—1828, in: Annall. Acad. Lugd. Bat. 1828, en deze uitspraak
heeft tot heden toe hare kracht nog niet verloren, ook wanneer men ze enkel toepast op dat gedeelte hetwelk de dood-
kisten bevat, wier aantal vijf en zestig stuks beloopt, en die ten aanzien van stof, vorm en versiering eene zeer groote
verscheidenheid aanbieden. Men zal het daarom niet vreemd vinden, dat wij ons ter voortzetting van de uitgaaf der
klassieke beeldwerken van het Museum, thans bij de beeldwerken dier doodkisten bepalen, met eenigen grond vertrou-
wende, dat zij zich niet geheel onwaardig zullen aansluiten aan de Grieksche en Romeinsche graf reliëfs ten jare 1851
in het licht gegeven. Mogen zij ook in fraaiheid voor deze onderdoen, in belangrijkheid staan ze er zeker niet bij ten
achter. Zij doen ons een' blik werpen in het private leven der oude Etruriërs, in hunne zeden, gewoonten en levens-
wijs ; zij leeren ons hunne kunst kennen, ofschoon dan ook uit den tijd van haar verval, en zij leiden ons den kring
hunner mythen binnen, gelijk die nu eens overeenkomen met, dan afwijken van de voorstellingen bij Grieken en Ro-
meinen , en soms zelfs geheel eigenaardig en uit Grieksche en Romeinsche bronnen niet verklaarbaar zijn. Tot de zuiver
Etrurische voorstellingen behooren vooral tafereelen en schrikbeelden, die op dood en onderwereld betrekking hebben,
waarbij de eigenaardige Etrurische Charun en andere goden, geniën en Furiën veelal eene opmerkelijke rol vervullen.
Bij ontstentenis van geschreven berigten uit de oudheid, is de opheldering dezer beeldwerken soms moeijelijk en zeer
onzeker; maar dit staat vast, dat een zoo groot mogelijk aantal dier beeldwerken het beste hulpmiddel is om er een
beter licht over te verspreiden. De kennis van een uitvoerig en duidelijk beeldwerk geeft niet zelden opheldering over
een beknopter en onduidelijker, en kleine varianten, zelfs van kleeding of attribuut, in beknopte beeldwerken, kunnen
den sleutel geven tot verklaring van uitvoerige voorstellingen. Van hier dat door de bekwaamste beoefenaars der Etru-
rische oudheidkunde het uitgeven van een zoo groot mogelijk aantal dier beeldwerken meermalen gewenscht werd; zie
 
Annotationen