Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 5.1903-1904

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Boekaankondiging en -Bespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0233
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
22Ö

aangenomen, terwijl als van zelf de voorwerpen welke daar buiten vielen
zich onder rubrieken «zeden en gewoonten", »munt, maat en gewicht",
«penningen" enz. lieten brengen.

Grieven tegen het dubbelzinnig karakter dezer indeeling zullen niet
uitblijven. Velen zien in een stedelijk museum gaaine de bewaarplaats van
zaken van specifiek lokaalhistorisch belang Zij vergeten dan, dat het
Utrechtsche museum langzamerhand wijdere strekking heeft gekregen en
zich ver boven het peil der meeste stedelijke inrichtingen heeft verheven.
Uit de inleiding blijkt duidelijk, dat ook Mr. Muller, een bij uitnemendheid
logisch aangelegd man, het een doorn in 't gemoed blijft, dat het door
hem in het leven geroepen samenstel op twee gedachten hinkt. Maar
daarom bewonderen wij te meer de onpartijdige liefde waarmede hij
zoowel de belangen der kunst als die der historie in zijn rubrieken heeft
verpleegt.

In niet geringe mate zal hem gesterkt hebben de nagedachtenis van
den oud-burgemeester van Asch van Wyck, een zeldzamen kunstkenner in
de dertiger jaren der vorige eeuw. Het ..was inderdaad eene verrassing met
dezen man in de voorrede van Mr. Muller kennis te maken.

Twee van zijn uitspraken mogen ook hier nog wel eens gedrukt
worden. Wij lezen, dat bij de stichting van het museum van oudheden
de burgemeester zich ten doel stelde »om die overblijfselen van vorige
«eeuwen, welke met den naam van middeleeuwen worden bestempeld,
«bijeen te brengen; en daardoor de kennis te bevorderen van den toestand
»der kunsten enz . . . ten einde de trapsgewijze toeneming in de beoefening
»van de zoogenaamde beeldende kunsten op te sporen. Dit onderzoek heeft
»in andere landen reeds de aandacht van vele kundige mannen tot zich
«getrokken; en daardoor is de weg gebaand, om, door vergelijking van
«hetgeen in ons vaderland nog aanwezig is met de voortbrengselen der
«kunst in andere landen, eenigermate te kunnen beoordeelen, tot welke
«hoogte onze kunstenaars gevorderd waren, en of zij met de buitenlanders
«een gelijken tred hebben gehouden."' Verder spreekt hij zijn leedwezen
«uit, dat de verzameling veraf is van eenige volledigheid te bezitten, zij
«heeft geene aaneengeschakelde rij van voorwerpen, welke den toestand
»der kunsten, in dc verschillende eeuwen, zouden kunnen ophelderen."
Wat van Asch van Wijk, de stichter van het museum, ermede voor had,
is dus niet twijfelachtig.

Een Sommerard dacht niet juister en hoe jammer, dat de voortreffelijke
van Asch van Wyck geen school heeft gevormd. Onze musea, zoowel Rijks
als Stedelijk, zouden er dan heel anders uitzien. De geest der lief hebberende
18e eeuw, met zijn bijeen snorren van rariteiten, beheerscht, op enkele
uitzonderingen na, onze verzamelaars in meerdere of mindere mate nog
tot op heden. Eén enkel man als van Asch van Wyck kon daar geen keer
in brengen.

Anders de Heer Muller; doordrongen van de juiste en ernstige inzichten
 
Annotationen