Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI issue:
Inhoudsopgave
DOI article:
Ligtenberg, Raphael: De grafmonumenten in de Groote Kerk te Breda
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0151

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
beeldjes. Hoe zouden anders de reliefs in de vijf nissen van het front voor een groot
gedeelte gespaard gebleven en die der andere nissen spoorloos zijn weggekapt? Van zulk
een bewerking is dan ook niets te bespeuren, wèl van een egale polychromie der nis-
wandjes, waartegen de beeldjes »uitkwamen”, te wier bevestiging dan ook de gaatjes
gediend hebben, die we nog in dien achterwand zien, en die wij anders niet verklaren kunnen.

Op de prent van B. Immink (1713) bij Van Goor »A. W.” blz. 80 zijn de beide
hoeknissen ook ledig; op die van F. Erlinger, voorkomende in Leroy: «Notitie
Marchionatus” (1678) en later in: «Grand Théatre Sacré du Duché de Brabant” Tom. II,
past. 1, pag. 188 (1729) ziet men in die hoeknissen resten van reliefs. Maar gelet op
de overige vrijheden, die de teekenaar zich veroorloofde, en waarvan wij nog meerdere
bewijzen zullen zien, kunnen we aan dit getuigenis geen waarde hechten.

Deze talrijke verschillen tusschen de vijf middelste nissen in het tegenwoordige
front en de overige, de rijkere architectuur der eerste, waarop wij boven wezen, daarbij
de zeer eigenaardige breuk tusschen de beide hoeknissen en de meest belendende der
vijf middelste, wijzen er duidelijk op, dat dit geheele middelstuk met de reliefs, niet tot
de oorspronkelijke bekleeding van dezen wand heeft behoord, doch later is ingevoegd

Wij stellen ons derhalve het monument in zijn oorspronkelijken toestand voor als
met één korte zijde tegen een muur, met de overige drie vrijstaande; deze drie zijden
waren dan met gelijke nissen versierd, de beide lange zijden zullen tien, de korte zijde
zes of zeven zulke nissen gehad hebben, overeenkomstig de afmetingen der dekplaat;
eindelijk in iedere nis een vrijstaand beeldje. De nissen afkomstig van den langen wand,
die nu tegen de muur is geschoven, zullen, voor zoover noodig, aan de bekleeding van
den tegenwoordigen linkerwand zijn besteed.

De boven aangehaalde woorden van Dr. Kalf konden aanleiding geven tot de
meening, dat de reliefs van jonger datum zijn dan de beelden op de dekplaat. — Wij
hopen gelegenheid te hebben om den «stijl” der Bredasche monumenten in één slot-
artikel te behandelen; willen echter nu reeds als onze meening te kennen geven, dat de
reliefs, al zijn ze later in de tombe gezet, daarom niet noodzakelijk later gemaakt moeten
zijn en evengoed uit de vroegere kerk kunnen komen. Het stijlverschil met de beelden
op de dekplaat kan alleen reeds verklaard worden uit een verschil van meester of atelier;
niets inderdaad, noch de costumes, noch de architectuur der nisjes, noch de «stijl” van
het beeldwerk, dwingt ertoe deze reliefs later te dateeren dan het laatste kwart der
14de eeuw :). Ook het relief boven de tombe, dat in stijl met het werk op den voorwand 1

1) De heer Pit verwijst in dit verband naar de grafbeelden van Arent van der Sluys (Rijksmus.
Amsterdam) en van Claes van Putten en Aleydis v. Stryen (Geervliet): de beelden op de tombe te
Breda lijken hem hierbij, in sculpturaal opzicht, achter te staan.

In de reliefs ziet hij een familietrek met Sluters werk te Dyon en vergelijkt er mee een beeldje
der tombe van Adolf VI te Kleef. Vgl. »Onze Kunst” 1908, I, blz. 21 v.v.; »L’art flamand et hollandais”
1908, p.p. 19—25; »Les sculptures holl. au mus. nat. d’Amsterdam” (1902) p.p. 11—14; «Catalogus v. d.
Beeldhouwwerken in het Ned. Mus.” (1904), Inleiding III—V.

138
 
Annotationen