Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Korte berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0216

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
verordening, ten einde voor de belangrijkste monumenten het steeds bij loodgieterswerk
dreigend gevaar te beperken. Dit artikel luidt aldus:

»Het is verboden eenige werkzaamheden met heet of gesmolten metaal, asphalt of
houtcement te verrichten of een vuurpot, eene door spiritus of benzine werkende soldeerlamp,
-bout of afbrandlamp te hebben of te bezigen op een dak of in eene dakgoot van de
in het derde lid van dit artikel aangewezen gebouwen. Burgemeester en Wethouders zijn
bevoegd van dit verbod, onder voorwaarden door hen te stellen, ontheffing te verleenen.”

In art. 3 genoemde gebouwen zijn de belangrijkste kerken, enkele openbare gebouwen
en gestichten en de musea, bibliotheek en archief, die wegens de aldaar bewaarde stukken
niet minder dan de monumentale gebouwen zelf voor eene bijzondere bescherming in
aanmerking komen. De overtreding van het verbod wordt gestraft met een boete van
hoogstens 10 gulden.

Door de gekozen redactie blijven B. en Ws. geheel vrij in het bepalen der voor-
waarden, waaronder afwijking van het verbod kan worden toegestaan, en terecht, want
eene omschrijving hiervan in de verordening is moeilijk te geven. De tegenwoordige
redactie biedt de gelegenheid om zich hierbij naar de omstandigheden te regelen. Bij de
opnoeming van de gebouwen, waarop de verordening van kracht zal zijn, heeft men met
opzet de particuliere gebouwen er buiten gelaten.

Deze verordening biedt ongetwijfeld eene goede gelegenheid om voor het behoud
der monumenten te waken en het door Utrecht gegeven voorbeeld verdient ook voor
andere gemeenten in ernstige overweging genomen te worden.

De zorg voor de Indische Oudheden. — In 1896 heeft de toenmalige koning van
Siam over Java gereisd en hem werden, op zijn verzoek, beelden en andere onderdeden
van Javaansche tempels naar huis medegegeven. Kort geleden heeft de heer T. van Erp
in een »Nota betreffende het schenken van Hindoe-Javaansche beelden aan wijlen
Z. M. den koning van Siam (1896)”, gedateerd 18 Nov. 1913, beschreven wat naar Siam
verhuisd is.

De gouverneur-generaal, wiens gast de koning was, beloofde hem één enkel
Boedhabeeld van Midden-Java. Te Jogja werden hem eenige fragmenten geschonken van
de Tjandi Prambanan; van Jogja toog de koning naar de Boroboedoer en vroeg er:
5 boeddha-beelden, nl. 4 uit de nissen der gaanderijen en 1 uit de opengewerkte stoepa’s
der cirkelvormige terassen; 2 leeuwen, die voorheen prijkten als wachters bij de poorten
der stoepa; 1 makara-spiner, een prachtvol monumentaal stuk; 2 kala-kap-bekroningen
van de nissen; 1 raksjasa, een unicum; en eenige steenen die eenmaal behoorden tot de
tableaux der balustraden.

Toen de resident van Kedoe seinde, dat het wegschenken van deze stukken de
kunstwaarde van den tempel niet schond, volgde de telegrafische toestemming van den
landvoogd. De koning zelf zocht de stukken uit; ze werden met 8 ossenkarren vervoerd
naar Semarang en daar naar Bangkok ingescheept. Meerendeels zijn zij geplaatst in den

203
 
Annotationen