Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Openingsrede: van den vorzitter
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0249

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
de Bondscommissie voor de stellingen betreffende de musea. Met nadruk mag hier gewezen
worden op het belang van de te Rotterdam te nemen beslissing.

In de laatste openingsrede wees ik op de ongunstige verhouding, die langzamerhand
door het stijgen van de prijzen is ontstaan tusschen de behoeften der musea en de voor
aankoop beschikbare gelden. Met genoegen mag daarom hier gewezen worden op de
verhoogingen der budgetten van het Mauritshuis van 2500 tot 10.000 gulden en van het
Rijksprentenkabinet van 4500 tot 7000 en de verhooging van de subsidie voor het
Bataviaansch Museum, welk voorbeeld ook door den gemeenteraad te ’s-Gravenhage
werd gevolgd door de verhooging van het museumbudget met 2500 gulden.

Van belang is ook de poging bij de laatste staatsbegrooting om een museumfonds
te vormen, waardoor overschrijving der credieten op een volgend dienstjaar mogelijk
zoude worden.

Van verschillende musea verschenen dit jaar nieuwe catalogi, waaronder die van
het Mauritshuis, de Lakenhal te Leiden en de verzameling Honig te Zaandijk. De ver-
slagen wijzen op verschillende aanwinsten, waaronder in de eerste plaats genoemd mogen
worden de schenkingen van twee schilderijen uit de collectie Steengracht aan het Maurits-
huis en aan het Rijksmuseum. Andere bezitters van kunstschatten gaven deze voor korter
of langer tijd in bruikleen aan openbare verzamelingen en stelden daardoor velen in staat
om met hen te genieten van hun kostbaar bezit.

De museumplannen te Utrecht en te Arnhem naderden hunne voltooiing en te
’s-Hertogenbosch en te Vlissingen werden pogingen gedaan tot het stichten of verbeteren
van de musea.

Zoo zien wij weder een opgewekt leven en belangstelling op velerlei gebied, doch
daarnaast ook nog veel, dat om verbetering roept. Daartoe is in de eerste plaats noodig,
dat de belanghebbenden zich aaneensluiten, en waar wordt daartoe beter gelegenheid
gegeven dan door den Bond? Eene krachtige ontwikkeling van onzen Bond kan slechts
ten goede komen aan de oudheidkundige belangen.

Het is thans de laatste maal, dat ik als voorzitter U daartoe kan opwekken; het
reglement eischt, dat na uiterlijk drie jaren een ander voorzitter optrede en met vertrouwen
zie ik Uwe keuze van eenen opvolger tegemoet.

Aan mij nog slechts om U allen en in het bizonder mijne medebestuursleden
mijnen hartelijken dank te betuigen voor de aangename samenwerking, die ik als voor-
zitter steeds mocht ondervinden, en om mijne toespraak te eindigen met het uiten van
mijne beste wenschen voor de krachtige ontwikkeling van onzen bond en voor het succes
van zijn werken voor de echt nationale belangen, het aanwakkeren van de belangstelling
en het streven naar het behoud van de schoonste uitingen van onzen nationalen geest
en onze vaderlandsche kunst.

□ □ □
□ □



236
 
Annotationen