ingezonden geeft een verrassend idee van den om vang van de tapijt-
kunst te Antwerpen. De historische ontwikkeling er van is tot hiertoe
een jammerlijk verwaarloosd kapittel in de geschiedenis van de Ant-
werpsche school gebleven. En nochtans heeft men hier dit éénig centrum
ter wereld gehad, de Tapissierspand. Opgericht in 1551, bleef de Pand
twee eeuwen lang een ongeëvenaarde verkoophalle van tapijten, patronen
en van wat daarmede samenhangt.
De XVIe eeuw was te Antwerpen die van het opkomend kapitalisme,
van de fastueuse levensopvatting eener rijke burgerij, humanistisch
en pralerig ; keizers en koningen waren er de gasten van kooplieden en
bankiers.
Antwerpsche handelaars, uit een opkomend nationaal plichtbesef,
noodigden in de XVIe eeuw Brabantsche en Vlaamsche tapijtwerkers,
met ondergang bedreigd, naar de Scheldestad uit, om hen te beletten
de geheimen van hun kunst naar den vreemde over te brengen. De
tapijtnijverheid die zich hier ontwikkelde, moest weldra niet meer
onderdoen voor die van andere steden, wij bedoelen ook Brussel. Wij
brengen een aantal stukken over den langen strijd om den voorrang
tusschen beide Brabantsche steden, de twee intense haarden van West-
Europa op ’t gebied van de tapijtkunst in de XVIIe eeuw. Nu erkend
wordt dat de merkteekens B. B. niet uitsluitend op Brusselsch werk
slaan en eer een « marqué de qualité » beteekenen, zullen allerlei stukken
aan andere « fabricquen », ook Antwerpsche, moeten toegeschreven
worden.
De tapijtkunst heeft in de Scheldestad gebloeid tot in de XVIIIe eeuw.
Tot op het laatste toe, wat men ook bewere, ziet men er de epische
kracht van Rubens voortleven in monumentale reeksen als die van
Wauters’ Geschiedenis van Noë, waaraan negen jaren was gewerkt
geworden, van 1674 tot 1683.
Antwerpsche tapijthandelaars verkochten tegelijkertijd groote hoe-
veelheden gouden leder, een even kostbare, een even specifiek Vlaamsche
muurbekleeding als tapijtwerk ; het werd bijna uitsluitend door Mechel-
sche firma’s geleverd. Wij hebben het nuttig geacht ook de posten die
hierop betrekking hebben af te schrijven.
Bij wijze van inleiding hebben wij getracht een overzicht te ge-
ven van de ontwikkeling van het Antwerpsch tapijtbedrijf. Men
neme ons hier de vele tekortkomingen niet ten kwade : talrijke
vóórstudiën, buiten die van Fernand Donnet (1) en Mevr. Crick-Kuntzi-
(1) « Documents peur servir a 1’histoire des ateliers de tapisserie de Bruxelles,
vin
kunst te Antwerpen. De historische ontwikkeling er van is tot hiertoe
een jammerlijk verwaarloosd kapittel in de geschiedenis van de Ant-
werpsche school gebleven. En nochtans heeft men hier dit éénig centrum
ter wereld gehad, de Tapissierspand. Opgericht in 1551, bleef de Pand
twee eeuwen lang een ongeëvenaarde verkoophalle van tapijten, patronen
en van wat daarmede samenhangt.
De XVIe eeuw was te Antwerpen die van het opkomend kapitalisme,
van de fastueuse levensopvatting eener rijke burgerij, humanistisch
en pralerig ; keizers en koningen waren er de gasten van kooplieden en
bankiers.
Antwerpsche handelaars, uit een opkomend nationaal plichtbesef,
noodigden in de XVIe eeuw Brabantsche en Vlaamsche tapijtwerkers,
met ondergang bedreigd, naar de Scheldestad uit, om hen te beletten
de geheimen van hun kunst naar den vreemde over te brengen. De
tapijtnijverheid die zich hier ontwikkelde, moest weldra niet meer
onderdoen voor die van andere steden, wij bedoelen ook Brussel. Wij
brengen een aantal stukken over den langen strijd om den voorrang
tusschen beide Brabantsche steden, de twee intense haarden van West-
Europa op ’t gebied van de tapijtkunst in de XVIIe eeuw. Nu erkend
wordt dat de merkteekens B. B. niet uitsluitend op Brusselsch werk
slaan en eer een « marqué de qualité » beteekenen, zullen allerlei stukken
aan andere « fabricquen », ook Antwerpsche, moeten toegeschreven
worden.
De tapijtkunst heeft in de Scheldestad gebloeid tot in de XVIIIe eeuw.
Tot op het laatste toe, wat men ook bewere, ziet men er de epische
kracht van Rubens voortleven in monumentale reeksen als die van
Wauters’ Geschiedenis van Noë, waaraan negen jaren was gewerkt
geworden, van 1674 tot 1683.
Antwerpsche tapijthandelaars verkochten tegelijkertijd groote hoe-
veelheden gouden leder, een even kostbare, een even specifiek Vlaamsche
muurbekleeding als tapijtwerk ; het werd bijna uitsluitend door Mechel-
sche firma’s geleverd. Wij hebben het nuttig geacht ook de posten die
hierop betrekking hebben af te schrijven.
Bij wijze van inleiding hebben wij getracht een overzicht te ge-
ven van de ontwikkeling van het Antwerpsch tapijtbedrijf. Men
neme ons hier de vele tekortkomingen niet ten kwade : talrijke
vóórstudiën, buiten die van Fernand Donnet (1) en Mevr. Crick-Kuntzi-
(1) « Documents peur servir a 1’histoire des ateliers de tapisserie de Bruxelles,
vin