Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Denucé, Jean
Antwerpsche tapijtkunst en handel — Bronnen voor de geschiedenis van de Vlaamsche kunst, Band 4: Antwerpen: Uitgave De Sikkel, 1936

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.51764#0014
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
I. _ ANTWERPSCHE TAPIJTWERKEN.

A. — Tot de oprichting van den Pand van 1551.
Meer en meer komt men tot de bevinding dat de tapijtnij verheid
in de middeleeuwen niet beperkt was tot de klassieke centra Atrecht,
Doornik, Oudenaarde, Brussel. Men constateert een langzaam verschuiven
van het Zuiden naar het Noorden van de haarden der kostbare kunst -
industrie. In vele andere Vlaamsche, Brabantsche en Waalsche steden
komen vóór 1500 georganiseerde groepeeringen van tapijtwerkers voor en
spreekt men nu ook van de werkhuizen van Kijsel, Dowaai, Edingen,
Leuven, Brugge, Gent, Geeraardsbergen, Yperen, Aalst, St-Truyden,
Binche, Mons, Lessen, Aath, Diest, Mechelen, Thienen, om niet van de
Noord-Nederlandsche steden te gewagen. Zeer vroeg zenden de « fa-
bricquen » dier plaatsen haar voortbrengselen naar Antwerpen, dat in
de XVIe eeuw het wereldemporium van den tapijthandel wordt.
In Juli 1415 vaardigde het Antwerpsch magistraat een ordonnantie
uit die aan de tapijtwerkers een eigen inrichting toezegt (1), onafhankelijk
van het linnen weversambacht. In het stuk wordt verwezen naar een
nog oudere organisatie van de Antwerpsche tapijtwerkers : « ghelyc
van outs ghecostumeert is ».
Inderdaad, op 22 September 1323, de «neeringe van de tapijtleggers
seer groot was binnen Antwerpen », zegt in 1553 de stadsregeering in
een rekwest aan den Secreten Raad (2). Burgemeesters en schepenen
bevolen dat een meester zijn knapen met niet meer dan twee schellingen
mocht beleenen, hetgeen geïnterpreteerd werd als een bewijs van de
vrijheid die te Antwerpen heerschte in het aanwerven van vreemde
werkgezellen. In 1428 was de nering van de tapijtleggers een van de

(1) Antwerpsch Archief, Oudt Register mette berderen, f° 21. In Antwerpsch
Archievenblad, 27e dl, bl. 24. Zie Document nr 1. De tapijtwevers gingen in 1415
over tot het wolweversambacht. Zie ook Privilegieboek van de Linnenwevers, op het
Antw. Arch., reg. 4201, f° 2 v° : « Item dat negeen tapytwerkeren der linenwevers
Ambachte rueren en sullen nog de Linewevers der tapytwerkers ambagt. »
(2) Zie Document nr 6. Wij meenen echter dat hier een vergissing gebeurd is
door den opsteller van het rekwest en dat in plaats van 22 September 1323, men
lezen moet 22 December 1423, volgens het stuk in het Ambachtsboek waarvan ver-
der spraak is.

X
 
Annotationen