LOUIS ROYER.
719
« En toch is die toekomst veel zonniger dan het
verleden. O! laat mij uitspreken, Anna. Een loopbaan,
die begint zooals de mijne, kan niet anders dan tot roem
voeren, en den dag waarop ik meer geld zal verdienen,
dan volstrekt tot mijn onderhoud noodig is, dien dag
zal ik mij herinneren dat ik eene moeder en eene
zuster bezit, en zal ik ergens in het groen een huisje
huren, waar ik van Zaterdag tot Maandag van mijne
vermoeienissen kan uitrusten bij u beiden, en zeker
zal wezen altijd welkom te zijn. Daar zullen geen koort-
sen u meer plagen. Het is geen wonder zoo men in
de\e lucht verstikt. »
« Ja, men verstikt; maar het is de lucht niet die
dit doet )), voegde zij er bijna fluisterend bij : « en
het groene huisje zal ik niet zien; ik noch grootmoe-
der. Arme, lieve grootmoeder; zij verliest alles. Gij hebt
gelijk aan iets dat niet vergaat uwe liefde te hebben
geschonkcn. Het is vreeselijk een enkel sterveling lief
te hebben, en wanneer die eene u ontvalt niets meer,
niets, niets, niets over te houden. »
Madame Berthaud haastte zieh haar met een door
tränen gesmoorde stem het stilzwijgen op te leggen, en gaf
den jongeling een wenk thans heen te gaan. Zij vreesde
dat hare kleindochter zieh te veel zou vermoeien; maar
’s avonds keerde Royer terug en aangezien de dokter
den toestand steeds zorgelijker vond, verkreeg hij verlof
met de grootmoeder te blijven waken. De koorts ver-
hief zieh dermale dat alle bewustzijn de zieke verliet,
en zij uren achtereen de meest onsamenhangende war-
taal bleef voortprevelen.
Negen dagen duurde alles aldus voort; geen enkele
maal herkende zij zelfs hare trouwe verpleegster meer;
en wanneer de jonge kunstenaar des avonds kwam om
zijne plaats aan hare legerstede in te nemen, vernam
719
« En toch is die toekomst veel zonniger dan het
verleden. O! laat mij uitspreken, Anna. Een loopbaan,
die begint zooals de mijne, kan niet anders dan tot roem
voeren, en den dag waarop ik meer geld zal verdienen,
dan volstrekt tot mijn onderhoud noodig is, dien dag
zal ik mij herinneren dat ik eene moeder en eene
zuster bezit, en zal ik ergens in het groen een huisje
huren, waar ik van Zaterdag tot Maandag van mijne
vermoeienissen kan uitrusten bij u beiden, en zeker
zal wezen altijd welkom te zijn. Daar zullen geen koort-
sen u meer plagen. Het is geen wonder zoo men in
de\e lucht verstikt. »
« Ja, men verstikt; maar het is de lucht niet die
dit doet )), voegde zij er bijna fluisterend bij : « en
het groene huisje zal ik niet zien; ik noch grootmoe-
der. Arme, lieve grootmoeder; zij verliest alles. Gij hebt
gelijk aan iets dat niet vergaat uwe liefde te hebben
geschonkcn. Het is vreeselijk een enkel sterveling lief
te hebben, en wanneer die eene u ontvalt niets meer,
niets, niets, niets over te houden. »
Madame Berthaud haastte zieh haar met een door
tränen gesmoorde stem het stilzwijgen op te leggen, en gaf
den jongeling een wenk thans heen te gaan. Zij vreesde
dat hare kleindochter zieh te veel zou vermoeien; maar
’s avonds keerde Royer terug en aangezien de dokter
den toestand steeds zorgelijker vond, verkreeg hij verlof
met de grootmoeder te blijven waken. De koorts ver-
hief zieh dermale dat alle bewustzijn de zieke verliet,
en zij uren achtereen de meest onsamenhangende war-
taal bleef voortprevelen.
Negen dagen duurde alles aldus voort; geen enkele
maal herkende zij zelfs hare trouwe verpleegster meer;
en wanneer de jonge kunstenaar des avonds kwam om
zijne plaats aan hare legerstede in te nemen, vernam