Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0533
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
GOLIATH.

513

van legenden en sagen, van angst en gevaar. Doch,
naar mijn bescheiden meening, vermeit zich Weber
te veel in het ophangen dier natuurtafereel en en
inlasschen van oude volksverhalen. De belangstelling
in den held, die nu zoo levendig was, wordt er
eenigszins door verminderd, ons geduld op de proef
gesteld en het voorstellen van zoo menige nieuwe
helden uit den voortijd maakt inbreuk op de eenheid,
nog des te meer dewijl al die fabelachtige personen
aan den gewonen lezer, en misschien ook aan het
geheugen van den boerenknecht Goliath minder
bekend moeten zijn.

Eene prachtige plaats is de beschrijving van de
verhevenste berghoogte met den waterval « die bruist
sinds den derden scheppingsdag en zal blijven bruisen
als de zee » en waarrond de rotsen, als in een
eerbiedig gebed, een koninklijke wacht houden.

Met moed stapt Goliath verder, totdat hij eindelijk
een menschenwoning bereikt, het Bijglandshof. Hier
had hem Gods Voorzienigheid heengeleid, want
Lars Göranson, de eigenaar van het Bijglandshof, was
Olafs oom. Deze herkende zijnen neef aan de zware
bijl die hij zelf gemaakt had, aan de letters L en
G, zijn naam dien hij er zelf had ingegriffeld en
dan ook aan den reusachtigen lichaamsbouw en de
wezenstrekken van den jongen man. Hij vertelde
hem toen de geschiedenis zijner ouders : hoe zijn
schoonbroeder Esbjörn, later Eiwind, vóór zijn huwe-
lijk met Randi, zijne toekomende vrouw willende
verdedigen tegen een ruwen plager, dezen eenen
slag had gegeven dien hij meende doodelijk te zijn;
hoe dan ook Esbjörn met Randi voortvluchtig was
geworden in de meening, welke toch valsch was,
dat er bloed op zijn geweten kleefde, hetgeen dan
 
Annotationen