Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0069
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Ó2

op de moderne voortbrengselen der industrie afgaat, dan schijnt, met betrekking tot dit gebied,
de vraag gemakkelijk te beantwoorden. Dagelijks toch komen er voorwerpen onder ons oog,
waarbij men tevergeefs naar een plaatsje zoekt, dat niet versierd is; de versiering is dikwijls
zelfs hinderlijk aan het gebruik. De drinkkopjes, waarbij men den mond noodzakelijk in eene
bijzondere houding moet brengen, om er uit te kunnen drinken; de schenkkannen of schenkketels,
waarbij het oor zoodanig is versierd, of zoo’n abnormalen vorm heeft, dat men de kan of den
ketel liever op eene andere plaats, dan bij het oor aanpakt; stoelleuningen, waarvoor men zich wel
zal wachten ze als zoodanig te gebruiken, enz , zijn daarvan het bewijs. Nog niet tevreden met
deze overlading, tracht men eene schijndecoratie voort te brengen, n.1. door sommige deelen, waar-
voor de vlakke vorm zonder verhevenheden bepaald noodzakelijk is, zoodanig te beschilderen of
te bewerken, dat daardoor toch schijnbaar opstaande randen, enz., worden voortgebracht. Of
wel, men versiert die vlakken met bloemen en bladeren, figuren van menschen en dieren, waarbij
men zich de meeste moeite geeft om toch de natuur, het leven, zoo getrouw mogelijk na te
volgen. Onze tafel- en vloerkleeden, meubelbekleedingen, enz., zijn daarvoor zoovele bewijzen,
dat het voldoende is, er slechts de aandacht op te vestigen. En toch begrijpt ieder, dat die versie-
ringen in de werkelijkheid op die plaatsen niet zouden kunnen bestaan. Men loopt immers niet
over bloemen; hij, die de kinderen der natuur lief heeft, en dit veronderstelt men van den
beschaafden mensch , zal ze niet verpletteren.
De industrie, gesteund door de kunst, brengt vormen voort, langs eenen betrekkelijk min
kostbaren weg, die, op zich zelve beschouwd, bevallig, in vele gevallen zelfs, schoon zijn te
noemen. Zij heeft voor die voortbrengselen echter dikwijls geene geschikte plaats. Het gevolg
daarvan is, dat men ze eenvoudig misplaatst, d. w. z. men brengt die vormen op plaatsen aan, waar
ze niet behooren, of versiert er voorwerpen mede, die, met ’t oog op hunne bestemming, eene
andere versieringswijze, meer in overeenstemming met den aard of het gebruik van het voor-
werp , vereischen. Als voorbeeld hiervan kunnen wij aanhalen de gebrande tegels, die, te kost-
baar om aan hunne eigenlijke bestemming, n.1. de bekleeding van onze wanden, te gehoorzamen, met
onze schilderijen gaan concurreeren, zoodat men ze, bijv, bij vieren tot een geheel vereenigd,
in eene lijst ophangt, of dienst laat doen onder tafelkomforen of warme schotels , waarmede
het op den tegel voorgestelde besneeuwde landschap, met eene arreslede, getrokken door een
vurig paard op den voorgrond, al een zeer vreemd contrast vormt. En hoe gaat het met de
borduurpatronen? Men heeft bij eene vriendin een patroon gezien; bijv, twee bevallige meisjes-,
of, zoo men wil, engelenfiguren, die zich naar beneden in een ornamentwerk oplossen, dragen
eene offerschaal, waarop een vuur brandt; een vlinder, wellicht alleen door den gloed van het vuur
verleid, heeft zich op den schouder van eene der figuren gezet, die dan ook naar den vlinder
ziet, terwijl de andere figuur de oogen meer naar omhoog heeft gevestigd. Dit patroon is voor
die vriendin door eenen kunstenaar ontworpen, die echter de gedachte, welke hij in ’t ontwerp had
gelegd, misschien opzettelijk, vergeten had mede te deelen. En wat ziet men nu gebeuren; het-
zelfde patroon, dat voor een vuurscherm was bestemd, wordt later gebezigd voor een dekkleed
over het bedje van een lief kind, welks kopje, zooals het heet, best kan wedijveren met die
beide engelenkopjes. Alleen de vlinder blijft achterwege; want, die komt daarbij niet te pas. —
Men zegge niet, dat wij den spot drijven; neen, wat wij schrijven is helaas! historisch waar.
En op welke wijze handelt men in de bouwkunst? Ook hier doet men het best eerst het
verkeerde op te sporen, om tot het betere te geraken.
Heeft de architect, wat wij met grond mogen verwachten, studie gemaakt, dan is hij althans
bekend met de versieringsvormen, die men in verschillende stijlperiodes heeft toegepast. Van de
vrucht zijner studie tracht hij soms direct en langs den eenvoudigsten weg partij te trekken, door
 
Annotationen