Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0106
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
— 97 —
wel, omdat de sporen dier overhaasting dadelijk door het ornament zelf worden aangewezen. Zelfs
bij het maken der schetsteekening voor eene compositie moet men bij het ornament, althans voor
den hoofdvorm, eene groote mate van nauwkeurigheid en geacheveerdheid in acht nemen, daar men
anders, bij het uitwerken van de schets, niet zelden tot de minder aangename ontdekking komt,
dat de gedachte vormen of lijnen niet juist zóó kunnen komen of loopen, als men meende; dat
sommige lijnen niet daar achter andere deelen verborgen kunnen zijn of blijven, waar men dit
vooronderstelde, enz. Voor den ornamentist is overigens een goed geheugen , ten minste het goed
kunnen onthouden van vormen, eene groote gave, die aangekweekt kan worden door zich nu en
dan het geziene voor den geest te halen. Het maken eener compositie toch is doorgaans niets
anders dan het weergeven, met gewijzigde schikking, van vroeger in het geheugen opgenomen vor-
men , onder inachtneming der omstandigheden, welke daarbij influenceeren.
Vorm en proportiën.
Voordat het te behandelen onderwerp kan worden vastgesteld in al zijne onderdeelen, dient
men het materiaal te kennen, dat gebruikt moet worden. Behalve dit komen er bij eene compo-
sitie nog twee andere zaken voor; n.1. de gedachte en de uitdrukking. Vroeger hebben wij
reeds doen opmerken, dat men zich voor armoede in de gedachte, zelfs bij het eenvoudigste
kunstwerk, moet wachten. — Dat het materiaal eenen grooten invloed op de wijze van uit-
drukking der gedachte heeft, is gemakkelijk na te gaan; het zwaard, dat een bronzen stand-
beeld in de hand houdt, zal immers geheel anders moeten behandeld worden, dan dat, ’t welk
men in een bas-relief van weeken steen plaatst; in het laatste geval moeten de proportiën lomper
en de noodzakelijke hoeken minder levendig zijn, dan in het eerste. Eene bloem kan in metaal
bijna zonder verandering worden uitgevoerd, maar in steen wordt eene geheele vormverandering
vereischt. De eigenschappen van het materiaal wil men wel overwinnen, maar men kan daarbij de
wet der natuur niet ontgaan; de kunstenaar behoeft er zich dan ook niet over te schamen, dat hij
die wetten erkent en dus het fer ouvré niet als marmer behandelt en omgekeerd. — Een zooge-
noemde tour de force moet uit elk kunstwerk worden gebannen.
De uitdrukking, d. w. z. de vorm, is het gevolg der twee groote gegevens, n.1. de gedachte
en het materiaal. Men zoude kunnen zeggen , dat de uitdrukking alleen de kunst vertegenwoor-
digt, want de gedachte zonder vorm is geene kunst, en de vorm zonder de gedachte evenmin.
Men moet echter altijd door de eenvoudigste middelen zijn doel trachten te bereiken en ook
hierin de natuur navolgen, die zeker de spaarzaamste moeder is.
Heeft het materiaal eenen grooten invloed op den vorm, niet minder is dit het geval met de
plaats, vanwaar de vorm moet worden gezien, en met de gedaante en den stand der voorwerpen,
die hem omgeven. Reeds vroeger (pag. 65) hebben wij de aandacht er op gevestigd, dat eene
figuur, die berekend is om in vertikalen stand te worden gezien, in ’t algemeen niet kan gebezigd
worden in eenen horizontalen stand. Zulke groote invloeden zijn vooraf gemakkelijk na te gaan;
er zijn er echter, waarvan de gevolgen zich niet zoo gemakkelijk vooraf laten bepalen. Een vorm,
die berekend is om geplaatst te worden op de hoogte van het oog des beschouwers, zal eene
gedaanteverandering moeten ondergaan, om hetzelfde effect te verkrijgen, wanneer men dien vorm
twee-, driemaal hooger plaatst. Sommige deelen zullen door die hoogere plaatsing aan het oog
worden onttrokken, terwijl andere meer in 'toog zullen vallen. Een blad bijv., dat achter een
ander blad stond, kan in ’t gezicht komen of omgekeerd. Daardoor kunnen de meer staande deelen
korter en de meer liggende deelen betrekkelijk langer schijnen. Men kan zich daarvan gemakkelijk
zelve overtuigen door een voorwerp op verschillende hoogte te plaatsen; eene lijst bijv. (hg. 36^4)
zal al hare leden zichtbaar laten, wanneer zij op ongeveer de hoogte van het oog des beschou-
wers is geplaatst. Wordt zij echter gaandeweg hooger bevestigd, dan zullen sommige van hare
 
Annotationen