Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0139
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
kleine hoefblad (Tussilago Farfara), waarvan de hoekig-hartvormige, aan de onderzijde viltachtige
bladeren na het bloeien te voorschijn komen; fig. 9, het blad van het Pelargonium zonale, toont
ons tevens het principe der blad versiering aan. Een nog duidelijker voorbeeld daarvan geeft fig. 3,
zijnde de bloem van de baard-anjeli er (Dianthus barbatus). Fig. 10 is het blad van den zwarten
wilden wijngaard (Tamus communis)-, fig. 11. het door zijne eigenaardige plooiing zeer merk-
waardige, tweelobbige blad van den gingkoboom (Gingko biloba volgens L. of Salisduria adiantifolia
volgens Smith) ; fig. 12 het voor ornamentale doeleinden bijzonder geschikte, handvormig-vijfspletige
blad van den gewonen ahorn of eschdoorn (Acer Pseudo-Platanus). (Vergel. de beschrijving
van plaat 3.) Als hoogst eigenaardige bloemvorm geldt fig. 2, zijnde de bloem van de Chineesche
lantaarnplant (Dielytra Spectabilis), waarbij wij verwijzen naar ’t geen op pag 84 omtrent bloemkelk
en bloemkroon is gezegd. Fig. 4 stelt in meer geometrische gedaante dan op a.pl. 25 de gele bloem
voor van de-gewone narcis (Narcissus pseudo-Narcissus)-, zij heeft eene hooge bekervormige
bijkroon. Ofschoon de ornamentale waarde van deze bloem dadelijk in ’t oog springt en zij boven-
dien eene symbolische beteekenis heeft, is zij vroeger weinig in ornamentwerken gebruikt. Fig. 5,
de bloem van eene variëteit van het St.-Janskruid of hertshooi (Hypericitm hirsutum) trekt de.
aandacht door haren schoonen symmetrischen vorm, ofschoon de afzonderlijke cleelen onsymmetrisch
zijn. Ook is deze bloem eene der vele uitzonderingen op de wet der numerieke betrekking, waarin
de deelen der bloem tot elkaar staan. (Vergel. pag. 85). Fig. 6, de bloem van de bolderik (Agros-
temma Githago), heeft reeds vroeg de aandacht van den ornamentist getrokken; zij komt onderandere
voor in een MS. van een missaal der ióde eeuw (Nationaal Museum v. Engeland.) De kelkslippen
zijn langer dan de kroonbladeren, waardoor hare ornamentale waarde zeer wordt verhoogd.
Plaat 3. Deze plaat geeft een overzicht van de ontwikkeling der knoppen en het verschil in
den vorm der bladeren aan eene zelfde plant. De beste wijze om vormen te leeren zien is: de
knopontwikkeling gade te slaan en reeksen van bladeren bij elkaar te brengen, waarvan de vormen
op elkaar overgaan. (Vergel. pag. 72).
Fig. 1 en 2 voeren ons twee aanzichten voor oogen van den knop van den gewonen ahorn
of eschdoorn (Acer Pseudo-Platanus), welke beide de hooge ornamentale waarde van deze bijna
plotselinge knopontwikkeling aanduiden. (Daar de ahorn meermalen als voorbeeld in dit werk wordt
genoemd, herinneren wij er aan, dat, hoewel er bij ons slechts 2 inl. soorten voorkomen, een
grooter aantal gekweekt wordt aangetroffen, waarvan behalve de genoemde wel de meest bekende
zullen zijn het A. campestre en het A. platonoides. De bladslippen van deze laatste zijn diep en
scherp getand en groen op de beide zijden, terwijl de geelachtige bloemen omhoog staan; bij het
A. Ps. PI. zijn de bladslippen weinig diep getand, minder scherp, en groenachtig wit van onderen,
terwijl de bloemen hangen. Bij het A. camp, zijn de bladlobben bijna gaafrandig en stomp, en van
onderen vaalgroen; de staande bloemen groenachtig). De vrucht van den ahorn is eene gevleugelde
tweedeelige splitvrucht met opwaarts gerichte vleugels.
Fig. 3. De bladontwikkeling bij de gewone sering (Syringa vulgaris) is geleidelijker waar te
nemen dan bij den ahorn, en toch niet minder schoon; de fign. 4—8 duiden die ontwikkeling aan.
Om het verschil tusschen de eerste en de opvolgende bladeren bij eene zelfde plant aan te duiden
wijzen wij op: fig. 10, de bladeren van de zonnebloem (Helianthus annuus)-, fig. 15, de bladeren
van de radijs of ramenas (Raphanus sativus)-, fig. 11, een onderblad, en fig. 12, een bovenblad
van het taschjeskruid of herderstaschje (Capsella Bztrsa pastoris)-, fig. 14 en 13, idem van de
gemeene raket (Sisymbrium officinale). Fig. 9 stelt de witte bloem voor van de witte doove-
netel (Lamium album)-, men noemt haar tweelippig, zooals men in de plantenkunde van een deel
zegt, dat van onderen buisvormig is en van boven in twee lippen uitloopt, die in tegenovergestelde
richting geplaatst zijn. Van deze soort is de bloembuis boven de basis gekromd, ’t geen bij de
stengomvattende en de paarse doovenetel niet of in mindere mate het geval is.
 
Annotationen