Houbraken, Arnold; Houbraken, Arnold [Hrsg.]: De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen: waar van 'er veele met hunne beeltenissen ten tooneel verschynen, en hun levensgedrag en konstwerken beschreven worden ; zynde een vervolg op Het schilderboek van K. v. Mander (Band 1): T welk zyn aanvang neemt met het jaar 1466, en vervolgt met die Konstschilders, welker geboorte in dien tusschentyd tot het jaar 1613 vvoorgevallen is (Gravenhage, 1753)

D Ê

GROOTESCHOUBURGH
Dei
NEDERLANTSCHE
KONSTSCHILDERS
En
SCHILDERESSEN.


al van oudts af in gebruik ge»
weeft, dat me-n de BeelteniïTen
van Mannen, die in Wetenfchap-
pen en Konden boven het ge-
meene Volk uitftaken, in marmer
yof metaal heeft opgerecht, om der
zelver gedachtenifle onuitwiffelyk te maken: hun-
ne namen , en bedryven op duurzaam Perkament,
tegens den verblindenden tyd geboekt • en hunne


Afbeeltzels op Tafereelen gemaalt, opgehangen5
op dat die den Nakomelingen, tot verwonderin-
ge, en fpoor totnavolginge verftrekken zouden.
De waarheit van dit gezeide is zoo zonneklaar,
dat niemant daar bewys toe vorderen zal: noch
ook der Edele Schilderkonft, vergeleken met de
Beelthouwery en Schryfkonft, daar omtrent den
voorrang betwiften; wyl zy boven dien Beelte-
niifen en andere dingen der zichtbare natuur ,
met zulk een levendigen zwier, natuurlyke koleur,
en gevolglyk met onvergelykelyk meerder voL
I. Deel. A maakt’