192 SCHOUBURGH DER
Broeder, daar zy twee doeken van bereiden. Waar
na zy den overleden Priefter ( volgens bericht dat
zy ontfingen ) fchilderden op de voorflip, en de
Bagyn op de agterflip van ’t hemd.
Van daar vertrokken zy hooger op totHeidel-
berg, daar toenmaals de Keurvorft van de Pais
zyn Hof hield, daarzy dagejyks gelegentheid von-
den om den ganfchen hofzwierte zien, wanneer
de Vorft ter jacht uitreed. Hier op namen zy in-
zonderheid naaukeurig acht, en maakten daar van
twee Pukkenfchilderyzoogoedais zykonden,met
de beelteniffe van den Vorft, fommige voorname
Hovelingen, als ook den Opperjagermeefter, dat
de zelve ( hoe klein ) egter kenbaar waren. Maar
zy wiften nu niet wat zy met deze Konftftukken
zouden uit rechten, wyl geen van beide harts ge-
noeg had, om de zelve met eigen handen den
Vorft aan te bieden. Wat bedenkt de kleinmoe-
digheid , of befchroomtheid niet 1 zy befloten de
ftukken op malkander te binden, en in de galery
te zetten, daar de Vorft moeft voorby gaan, ge-
lyk zy deden, en belaften alleen iemant die daar
opzigt had, dat, wanneer ’er gevraagt werd,
wie de zelve daar neergezet had, hy dan zeggen
zoude dat het Malers waren, en in zoodanig een
Herberg t’huis lagen, en gingen daar op weg,
twiftende onderwyl met malkander over den uit-
ilag, en of zy geld of flagen te wagten hadden.
Vreemde bedenkingen naaulykste gelooven , zon
’er niet gevonden wierden die het uit hun met eigen
mont, om de klucht, hebben hooren verhalen.
Waar uit dusdanige fchroom, en bedeeftheid oor-
fprong heeft, geeft Gratiaan in deze volgende Re-
denvoeringe te kennen : Nrypojtigheid (zeïthy} word
gefcbetft door de Natuur, eu voltooit door de opvoe-
ding.
Broeder, daar zy twee doeken van bereiden. Waar
na zy den overleden Priefter ( volgens bericht dat
zy ontfingen ) fchilderden op de voorflip, en de
Bagyn op de agterflip van ’t hemd.
Van daar vertrokken zy hooger op totHeidel-
berg, daar toenmaals de Keurvorft van de Pais
zyn Hof hield, daarzy dagejyks gelegentheid von-
den om den ganfchen hofzwierte zien, wanneer
de Vorft ter jacht uitreed. Hier op namen zy in-
zonderheid naaukeurig acht, en maakten daar van
twee Pukkenfchilderyzoogoedais zykonden,met
de beelteniffe van den Vorft, fommige voorname
Hovelingen, als ook den Opperjagermeefter, dat
de zelve ( hoe klein ) egter kenbaar waren. Maar
zy wiften nu niet wat zy met deze Konftftukken
zouden uit rechten, wyl geen van beide harts ge-
noeg had, om de zelve met eigen handen den
Vorft aan te bieden. Wat bedenkt de kleinmoe-
digheid , of befchroomtheid niet 1 zy befloten de
ftukken op malkander te binden, en in de galery
te zetten, daar de Vorft moeft voorby gaan, ge-
lyk zy deden, en belaften alleen iemant die daar
opzigt had, dat, wanneer ’er gevraagt werd,
wie de zelve daar neergezet had, hy dan zeggen
zoude dat het Malers waren, en in zoodanig een
Herberg t’huis lagen, en gingen daar op weg,
twiftende onderwyl met malkander over den uit-
ilag, en of zy geld of flagen te wagten hadden.
Vreemde bedenkingen naaulykste gelooven , zon
’er niet gevonden wierden die het uit hun met eigen
mont, om de klucht, hebben hooren verhalen.
Waar uit dusdanige fchroom, en bedeeftheid oor-
fprong heeft, geeft Gratiaan in deze volgende Re-
denvoeringe te kennen : Nrypojtigheid (zeïthy} word
gefcbetft door de Natuur, eu voltooit door de opvoe-
ding.