Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Huizinga, Johan
De Vidûṣaka in het Indisch tooneel — Groningen: Noordhoff, 1897

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.54658#0085
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
78

Gr. de rasa van wonderbaarlijkheid (adbhuta).
godheid — Brahma.
tint — geel (piïta).
hoofdsentiment — verbazing (yismaya).
factoren: het gezicht van goddelijke wezens, het ver-
krijgen van een hartewensch, het bezoeken van lusthoven
en tempels1), gedrog van luchtwagens en paleizen2), de
verrichting van tooverkunsten enz.
werkingen: opensperren der oogen, staren, overeind
rijzen der haartjes, tranen, bijvalskreten, milde giften3),
ha ha roepen, handen, voeten en vingers bewegen.
nevensentimenten: gejaagdheid, verwardheid, verdoo-
ving, bezwijming4).
p Regn. °upavanaQ, ed. °ultamavana°.
2) Volgens den tekst van Regnaud.
3) ddnaprabandha. Regnaud venaalt: ‘les dons, les compositions
poétiques’; de woorden laten echter deze vertaling niet toe. Prof.
Speyer wijst mij hierbij op Pé,nini 111,3, 135, waar gesproken wordt
van een kriyaprabandha — ‘een gestadige verrichting’; als voor-
beeld wordt juist ddna gegeven. Door het dichten onder de werkin-
gen van den sth&yibh&va verbazing op te nemen, heeft Regnaud on-
gemerkt den Indiërs een besef toegekend, dat zij niet bezaten, nl.
dat van de dichterlijke ekstase als oorzaak van het dichten. Het
dichten werd beschouwd als een werk van kundige vlijt, vandaar
dat er voor de voorstelling van dichterlijke bezieling geen plaats was.
Zij erkenden wel het omgekeerde, nl. dat kunstgenot ekstase is, men
zie SD. 33 (34), Comm.: ‘Verrukking is een expansie van den geest,
gelijkstaande met verbazing . . . Dharmadatta vermeldt een gezegde
van NÊrÊyana: bij den rasa wordt verrukking steeds als kern gevoeld.
Derhalve is altijd de rasa de wonderbaarlijke, daar verrukking de
kern is’. Vgl. voorts Rasatar. VII, p. 60, 1. 26.
4j Over drie andere rasa’s, door sommigen nog bovendien aange-
nomen: sdnta en vatsala, met maya nog afzonderlijk, zie men
Regnaud, 313 vgg.
 
Annotationen