Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Immerzeel, Johan
De levens en werken der hollandsche en vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters: van het begin der vijftiende eeuw tot heden (2. deel) — Amsterdam: J.C. van Kesteren, 1843

DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.63251#0339
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
333

QUE.
penseel, zooveel mogelijk den grooten Ptubens zocht na te volgen. Deze manier, die toen
de alleenheerschende smaak was, verwierf hem bewonderaars en beschermers. Hij schil-
derde voor kerken en kabinetten , want hij was zoowel in klein als in groot werk be-
dreven ; en wist beurtelings partij te trekken van zijne kundigheden in de historie, de
architectuur en perspectief, naar eisch der onderwerpen, die hij behandelde. Ook in


het landschapschilderen onderscheidde hij zich. Men wil dat Quellinus na den dood
van Rubens meer eigendommelijkheid in zijne kunst aan den dag gelegd hebbe. Twee
zijner beste stukken uit dien tijd zijn naar Engeland overgebragt; het eene was het
Inrijden van J. C. te Jeruzalem ; het andere eene Onthoofding van Johannes. Na
den dood zijner vrouw, begaf hij zich in de abdij van Tongerloo, alwaar hij zijne dagen
in rust en vrede eindigde in het jaar 1678. Hij zelfheeft enkele prentjes geëtst, zoo
van eigen ordonnantie als naar Rubens; en Bolswert, P. de Jode, Vorsterman, Pontius
en anderen, hebben ruim 80 stuks prenten naar hem in ’t koper gebragt. Men heeft
van hem in het Brusselsch Museum, een St. Charles Borromée, St. Franciscus ge
knield ontvangende; en in dat te Antwerpen, een St. Bruno, een man van den beet
eener slang genezende; terwijl de St. Jacobs kerk aldaar van hem bezit een St. Roch
in eene glorie.
QUELLINUS (Aktur) werd tc Antwerpen geboren in het jaar 1609. Men meent dal
hij een neef was van den vermaarden kunstschilder Erasmus Quellinus, die twee jaren
vroeger het licht zag. Hij heeft Italië bezocht, en is onder de leiding van Francois
Duquesnoij, een der grootste, zoo niet de grootste beeldhouwer van zijnen tijd geworden.
Toen het nieuwe Stadhuis te Amsterdam gebouwd werd, vond de Regering goed, het
beeld- en schilderwerk te doen aanbesteden aan de bekwaamste meesters. Artur kwam
ten opzigte van het eerstgemelde vooral in aanmerking voor het beitelen der beelden,
basrelieven, ornamenten enz. Bij Wagenaar vindt men, in het 7de deel van zijn Am-
sterdam, als een staaltje van wat hem voor een kapitaal gedeelte zijner taak werd
toegeteld, beschreven , dat de frontespies van den achtergevel hem is aanbesteed ge-
worden voor ƒ9,500.00, met toezegging eener belooning van nog ƒ500.00, als hij het
werk spoedig en naar genoegen afmaakte. Onder zijn door R. Collin in 1662 gegraveerd
portret staat, dat hij Statuaire de la ville d’Amsterdam was. Hij wras toen drie en
vijftig jaren oud, zoo als daarop vermeld staat; terwijl C. de Bie aanteekent, dat hij in
Holland, behalve alle de bedongen belooningen, nog een gouden halsketen ontvangen heeft,
 
Annotationen