48
De Meesters van Matsijs
schilder, verklaart : « Quintijn Macijs hadde 't schilderen by
niemant gheleert. »
Wanneer men deze meening als waarheid aanneemt,
wordt het ook duidelijk waarom hij noch te Antwerpen, noch
elders, zooals het behoorde, in eene Sint Lucasgilde als leer-
ling staat aangeteekend; en opgelost wTare insgelijks het moei-
lijke vraagpunt, waarom hij zoovele jaren palet en penseelen
hanteerde, alvorens eene gekende schepping te leveren voor
het nageslacht.
Een onlangs ontdekt handschrift, van den Latijnschen
geschiedschrijver Molanus, wil nochtans, dat Matsijs, als hij
van het smeden had afgezien, zich in de schilderkunst ging
oefenen onder de leiding van zekeren schilder « Rogier »
genaamd, dien men meent Rogier van der Weyden te zijn.
De hier bedoelde meester is waarschijnlijk Rogier van
der Weyden II, kleinzoon van Rogier van der Weyden I,
welken men gewoon is « den oude - en eertijds ook wel Rogier
van Brugge te heeten.
Rogier van der Weyden II was inderdaad een uitstekend
Vlaamsch kunstenaar. Hij had zijne kunstbegrippen ook geput
uit de beschouwing der heerlijke gewrochten van zijnen groot-
vader en naamgenoot, die eerst bij Robert Campin de School
van Doornik bestudeerde, doch zich te Brugge volmaakte
onder de leiding van Jan van Eyck. Daarom noemde men
hem vroeger doorgaans « Rogier van Brugge. *
Rogier van der Weyden I had dus zijne kunstenaarsziel
gelouterd en gelaafd aan de bron zelve der Vlaamsche School.
Daarom was hij ook= even eenvoudig van opvatting en gods-
dienstig van gevoel als zijn laatste meester. Niettemin had de
geringe tijdruimte van het vierde eener meer wereldsche eeuw,
De Meesters van Matsijs
schilder, verklaart : « Quintijn Macijs hadde 't schilderen by
niemant gheleert. »
Wanneer men deze meening als waarheid aanneemt,
wordt het ook duidelijk waarom hij noch te Antwerpen, noch
elders, zooals het behoorde, in eene Sint Lucasgilde als leer-
ling staat aangeteekend; en opgelost wTare insgelijks het moei-
lijke vraagpunt, waarom hij zoovele jaren palet en penseelen
hanteerde, alvorens eene gekende schepping te leveren voor
het nageslacht.
Een onlangs ontdekt handschrift, van den Latijnschen
geschiedschrijver Molanus, wil nochtans, dat Matsijs, als hij
van het smeden had afgezien, zich in de schilderkunst ging
oefenen onder de leiding van zekeren schilder « Rogier »
genaamd, dien men meent Rogier van der Weyden te zijn.
De hier bedoelde meester is waarschijnlijk Rogier van
der Weyden II, kleinzoon van Rogier van der Weyden I,
welken men gewoon is « den oude - en eertijds ook wel Rogier
van Brugge te heeten.
Rogier van der Weyden II was inderdaad een uitstekend
Vlaamsch kunstenaar. Hij had zijne kunstbegrippen ook geput
uit de beschouwing der heerlijke gewrochten van zijnen groot-
vader en naamgenoot, die eerst bij Robert Campin de School
van Doornik bestudeerde, doch zich te Brugge volmaakte
onder de leiding van Jan van Eyck. Daarom noemde men
hem vroeger doorgaans « Rogier van Brugge. *
Rogier van der Weyden I had dus zijne kunstenaarsziel
gelouterd en gelaafd aan de bron zelve der Vlaamsche School.
Daarom was hij ook= even eenvoudig van opvatting en gods-
dienstig van gevoel als zijn laatste meester. Niettemin had de
geringe tijdruimte van het vierde eener meer wereldsche eeuw,