444 se SCHÏLDERKONST
plaatse ook op ’c lijf viel, om de wraak noch verder te
extendeeren, Nu schryft den natuurkundige Tlïmus ,
dat een Gans die in stervensnoot legt de pooten t’zamen-
trekt, en den Schilder bewaarheyde dat schryven, want
hy ssoeg gevalliglijk zijn handen om des Kosters gorgel^
waarom de vreeze die fluks zo onlosmaakelijk dee bester-
ven , dat den verwinnaar om hulp moest piepen by ge«
brek van ademhaaling. Daar op wierden de Duellistcn
gescheyden , en hun wederwydsche moed verhêven tot
boven de spits des kerktorens, en toen dronken zy eene
eeuwigduurende vriendschap in gescheurde kleeders en
met bebloede neusen, met belofte van in het toekomende
malkanders belangens te zulien onderschraagen , nooit te
ondermynen.
Doch wie zou op dat ogenblik inkomen als de Kleo*
fatra des kerkelijken Cefars, die haaren Heere en Mam
begon te harangeere in deeze termen:
JVel dronke Nachtraas! ïoome 'Zot /
Zitje? hïer te kleeven in dït kot ,
ssiyl shuys uw naakte Kinders muyten
T)oor broodsgehrsk, m ik geen duyten
kan vinden om een bosje zwavelstokken , of om een speide*
briefje te bezorgen voor de Huyshouding ? T)enk maar eenss
Kerkguyt ! of de ziel van uw Vrouw niet door sfiyt wort
gereeten als een overrype Heggenoot, wanneer zy moet zien
voo'r haare oogen, dat het ssiyf van onzen gebuur den Ver~
kensftouwer twee roode rokken over malkaar aanschiet, en
ik yer geen eene heb om nevens andere braave Vrouwen mee
te konnen pronken. Neen zïeme zo leelyk niet eens aan , ik
iacgh eens mt je Gryns, Koster van de Tovenaars! benje
plaatse ook op ’c lijf viel, om de wraak noch verder te
extendeeren, Nu schryft den natuurkundige Tlïmus ,
dat een Gans die in stervensnoot legt de pooten t’zamen-
trekt, en den Schilder bewaarheyde dat schryven, want
hy ssoeg gevalliglijk zijn handen om des Kosters gorgel^
waarom de vreeze die fluks zo onlosmaakelijk dee bester-
ven , dat den verwinnaar om hulp moest piepen by ge«
brek van ademhaaling. Daar op wierden de Duellistcn
gescheyden , en hun wederwydsche moed verhêven tot
boven de spits des kerktorens, en toen dronken zy eene
eeuwigduurende vriendschap in gescheurde kleeders en
met bebloede neusen, met belofte van in het toekomende
malkanders belangens te zulien onderschraagen , nooit te
ondermynen.
Doch wie zou op dat ogenblik inkomen als de Kleo*
fatra des kerkelijken Cefars, die haaren Heere en Mam
begon te harangeere in deeze termen:
JVel dronke Nachtraas! ïoome 'Zot /
Zitje? hïer te kleeven in dït kot ,
ssiyl shuys uw naakte Kinders muyten
T)oor broodsgehrsk, m ik geen duyten
kan vinden om een bosje zwavelstokken , of om een speide*
briefje te bezorgen voor de Huyshouding ? T)enk maar eenss
Kerkguyt ! of de ziel van uw Vrouw niet door sfiyt wort
gereeten als een overrype Heggenoot, wanneer zy moet zien
voo'r haare oogen, dat het ssiyf van onzen gebuur den Ver~
kensftouwer twee roode rokken over malkaar aanschiet, en
ik yer geen eene heb om nevens andere braave Vrouwen mee
te konnen pronken. Neen zïeme zo leelyk niet eens aan , ik
iacgh eens mt je Gryns, Koster van de Tovenaars! benje