Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI issue:
Inhoudsopgave
DOI article:
Rooseboom, Matthijs P.: Plaatselijke Musea, [3]
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0044

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
verband moeten houden met het museum. De bedoeling der Commissie hieromtrent wordt
daarop nader uiteengezet door Dr. Hofstede de Groot: het plaatselijk museum moet een
middelpunt worden, en zoodoende moeten de voordrachten er op gericht zijn belang-
stelling te wekken voor het museum en voor de oudheidkunde in het algemeen.

Daar het aanleggen eener verzameling van photographieën enz. reeds in stelling 6
vermeld is, wordt besloten dit punt e hier te laten vervallen. De volgende twee punten
dezer stelling loopen over monumenten en pogingen tot hun behoud en tot het
bewaren van hun gedaante in beeld. Op voorstel van den Heer v. d. Pluym wordt,
naast photographieën en afgietsels van monumenten, ook opmetingen daarvan wenschelijk
geoordeeld, tot bijvoeging waarvan de vergadering dan ook besluit. Het laatste punt, over
het geven van raad bij het doen van afgravingen, lokte ook eenige discussie uit. Van
verschillende kanten werden hiertegen bezwaren geopperd. Mr. Muller zette hierop uiteen
dat dit punt speciaal door Mr. Boeles te berde was gebracht, die het van zéér groot
belang voor de noordelijke provincies achtte. Trouwens het museum geeft alleen raad en
behoeft de afgravingen niet zelf te laten doen. Na eenige discussie wordt ook dit punt
door de vergadering goedgekeurd, terwijl voor afgravingen, opgravingen zal gelezen worden.

Stelling 33 (32) mocht zich in zeer groote belangstelling verheugen. Twee amende-
menten waren er op ingekomen, en tevens werd hier ter plaatse door den Secretaris een
schrijven van Mr. L. G. N. Bouricius voorgelezen, hetgeen door de vergadering voor
kennisgeving wordt aangenomen. De stelling behandelt het vraagstuk van de leiding van het
museum door »eenen wetenschappelijk onderlegden directeur, die zich geheel kan wijden
aan de oudheidkundige belangen der provincie, en die met het oog daarop behoorlijk
gesalarieerd wordt.” Dr. van Gelder zijn amendement, om de laatste clausule te doen
vervallen, toelichtende, merkt op, dat de directeur ook uit anderen hoofde goed gesalarieerd
dient te worden, en wijst er tevens op dat de salarieering-quaestie niet bij deze stellingen
behoort. Volgens spreker is de redactie slecht. De Commissie kan zich met dit amendement
volstrekt niet vereenigen. Ook deze clausule kwam er op instantie van Mr. Boeles
in, die daarbij juist de provinciale toestanden op het oog had. Dr. Hofstede de Groot
stelt hierop voor om, wanneer er over de maatschappelijke en finantieele positie der
directeuren moet worden gesproken, dit op eene andere plaats te doen. Mr. Muller
en Dr. Veth vinden het hier juist zéér van pas, waarop Dr. van Gelder opmerkt, dat
het toch niet aangaat zulk eene gewichtige zaak zoo maar in een bijzin op te nemen.
Mr. Muller is tegen eene afzonderlijke stelling, en begrijpt ook het bezwaar van deze
plaats niet. Bij de nadere uiteenzetting van de meening der Commissie wordt door
den Heer Honig de toelichting van Mr. Boeles voorgelezen. Daar de vergadering niet tot
overeenstemming kon komen, wordt er overgegaan tot eene stemming, met het resultaat,
dat het amendement Van Gelder wordt aangenomen, zoodat de eindzinsnede komt te
vervallen, en dit punt wordt aangehouden.

Alsnu oppert Dr. Hofstede de Groot bezwaar tegen de plaats dezer stelling;
stelling 20 klopt niet met stelling 33, die als eene restrictie daarvan beschouwd zou

31
 
Annotationen