Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI issue:
Inhoudsopgave
DOI article:
Hoogewerff, Godefridus J.: De zorg de monumenten en kunstschatten in Italië
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0188

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
een artistiek karakter. Van het geval moet de betrokken superintendentie onmiddellijk
in kennis worden gesteld.”

Volgen voorschriften voor op te maken proces-verbaal.

Art. 42. — »Zoodra aan de zaken, waarvan hier sprake is, zich teekenen van
achteruitgang voordoen of wanneer het noodig geacht wordt over te gaan tot maatregelen
om het behoud te waarborgen, is de betrokken superintendent gehouden het noodige
plan voor de herstelling op te maken, hetzij op verzoek van het als eigenaar optredend
lichaam, hetzij op eigen initiatief.”

»Het plan wordt door den superintendent aan het Ministerie van Onderwijs
toegezonden met een voorloopige begrooting der te maken kosten. De superintendent
zal bovendien zoowel van de door hem geconstateerde beschadigingen als van de door
hem voorgestelde maatregelen tot verbetering mededeeling doen aan den prefect der
provincie, aan den beheerder der betrokken instelling, of aan het bestuur van het lichaam
dat als eigenaar optreedt.”

»In gewichtige gevallen zal de Minister van Onderwijs, alvorens het ingediende
plan goed te keuren, het oordeel inwinnen van den «consiglio superiore per le antichita
e le belle arti”, of van de betrokken sectie van dezen raad.”

Art. 43. — «Wanneer het plan is goedgekeurd, heeft het Ministerie het recht tot
de uitvoering over te gaan.”

Art. 44 geeft eenige bepalingen, volgens welke tot de uitvoering der werkzaam-
heden kan overgegaan worden, ook in geval het bezittend lichaam weigerachtig is de
onkosten geheel of gedeeltelijk te dragen. De uitspraak volgt dan later.

3e Sectie. — Verdere voorschriften.

§ 1. — Vervreemdingen.

Aangezien alle kunstschatten en voorwerpen van archaeologisch en historisch belang,
welke in bezit zijn van staat, provincie, gemeente, kerk, klooster of andere bij de wet
erkende organisatie of instelling bij art. 2 van de wet van 20 Juni 1909 onvervreemd-
baar zijn verklaard (behoudens gevallen van uitzondering) bevatten de art. 45—50 van
het reglement hoofdzakelijk bepalingen van overdracht van het eene lichaam aan het
andere. Deze overdrachten kunnen in sommige gevallen, als het belang van de betrokken
zaak daarmede gemoeid is, door het Ministerie worden voorgeschreven, zoodat dan van
feitelijke onteigening sprake kan zijn. Over de wijze, waarop het bedrag van uit te keeren
vergoedingen zal vastgesteld worden, worden eenige voorschriften gegeven. Mogelijkheden
van ruil komen mede ter sprake.

§ 2. — Algemeene bepalingen.

Art. 51. — Over het uitgeven in huur en voor gebruik ter beschikking stellen
van onroerende goederen. Dit zal niet mogen geschieden dan met toestemming van het
Ministerie van Onderwijs voor elk bijzonder geval.

«Wat betreft de gebouwen bestemd voor eeredienst zal men vermijden, dat daarin
door het aansteken van kaarsen, het ophangen van lampen en dergelijke gevaar ontstaat

175
 
Annotationen