Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Haslinghuis, Edward Johannes: Nieuwe monumentenwetten in Engeland en Frankrijk
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0263

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
NIEUWE MONUMENTENWETTEN IN ENGELAND EN FRANKRIJK.

I. ENGELAND.

In haar »First Interim Report”, een in 1910 verschenen uitgave, welke ongeveer
overeenkomt met de voorloopige lijsten der Nederlandsche monumenten van geschiedenis
en kunst, sprak de toenmalige koninklijke commissie voor de oude en historische monumenten
en bouwwerken in Engeland de wenschelijkheid uit, dat in gevallen waarin een historisch
monument dreigend gevaar liep, een regeeringsdepartement »acting with the assistance
of a permanent Advisory Board” zou kunnen ingrijpen. Deze wensch is thans vervuld
door de uitvaardiging der wet van 15 Augustus 19131 2), waarmede Engeland, na de
weinig effectieve wet van 1882 en de aanvullingswetjes van 1900 en 1910, een stap
verder in de richting van monumentenbescherming is gekomen.

Liever dan een opsomming der artikelen te geven, beschouw ik in de volgende
regelen de nieuwe »Act” vanuit eenige gezichtspunten, en wijs daarbij aan wat nieuws
zij brengt. Ik trek slechts de hoofdlijnen, en laat verschillen in nomenclatuur en competentie,
waar het Schotland en Wales betreft, ter zijde.

A. Objecten.

De Engelsche wet heeft het begrip: monument, steeds zeer eng opgevat. De eerste
beschermingsmaatregel, de wet van 1854, betrof slechts standbeelden, gedenknaalden e. d. 3).
De wet van 1881 trok een anderen, maar toch ook zeer nauwen kring. Zij gaf niet
een definitie van monument, maar sprak telkens van »de oude monumenten waarop deze
wet betrekking heeft”, en deze — toen ±70, in 1892 ± 100 in aantal3) — werden in een
aanhangsel stuk voor stuk opgesomd. Men vergelijke hiermede het getal van ± 2200 op
de Fransche lijst van 18891 Het waren dan ook alleen tumuli, dolmen’s, cromlech’s, hunne-
bedden (als Stonehenge), kortom vóór-historische zaken, alsmede eenige vroeg-historische,
die op de lijst stonden. Artikel 11 gaf aan de directie van Openbare Werken (Commis-
sioners of Works, hier voortaan aan te duiden als C. o. W.) de bevoegdheid om andere
monumenten »van denzelfden aard”, waarover deze tak van dienst de bewaking op verzoek
der eigenaars aanvaardde, op de lijst te zetten.

Opmerking verdient, dat de term »ancient monument” insloot en nog insluit:
»the site of such monument and such portion of land adjoining the same” als vereischt
wordt voor omheining en beschutting.

Langzamerhand werd de kring iets ruimer. De wet van 1900 betrok er in elk
monument, dat naar het oordeel van Openbare Werken, op grond van zijn geschiedkundig,
traditioneel of kunstzinnig belang bewaard diende te blijven, echter weer met dit gewichtig
voorbehoud, dat de eigenaar zijn toestemming gaf, en dat de C. o. W. niet bewakers

1) 3 & 4 Geo. 5, c. 32.

2) J. W. Frederiks, Monumentenrecht, blz. 255.

3) Een afzonderlijke wet (1892) voor Ierland stelde echter + 190 Iersche monumenten onder
bescherming. Zie Baldwin Brown, p. 156.

250
 
Annotationen