Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 2.1889

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.24586#0464

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
BOEKENKKNN IS.

437

van van Lennep voor ons hebben, is vroeger reeds geraeld. In
elk geval is deze populaire uitgave eene zeer nuttige onderneming.

Jaarboek van het Taalverbond. Eerste jaargang, 188g. Gent,
J. Vuylsteke.

Uit bijdragen als die van M. Rooses over stijl in bouwkunst
en van Sleecx over tooneelen, is het een en ander voor het mid-
delslag onzer lezers te leeren, ’t Is niet noodig dat men met
alles overeenstemt wat in die Studien wordt gezegd. De schrijver
dezes zou minder uitsluitelijk de Renaissance bouwkunst van i5oo
en 1600 aanbevelen. Hij zou er liever op wijzen dat de jonge
kunstenaars datgene moeten bestudeeren wat in de academieen siecht
wordt onderwezen, vervolgens met streng en stipt nabootsen beginnen,
tot dat hun de vleugelen gewassen zijn, indien zij ooit vleugelen
verkrijgen.

Met den heer Sleecx zijn wij :t niet geheel eens over den
> bloeitijd van ’t Spaansche tooneel. Men bedenke wel dat het in
d,e dertiende eeuw reeds een bloeitijd achter zieh had. Toen-
maals begon de hervorming er van, onder koning Alphonsus.

Pol de Mont, en vele andere dichters leverden allerliefste
bijdragen. De Geyter herkent men steeds aan zijne voorliefde voor
het küssen, zoenen, zooaJs in Den Rijn. Het zijn niet altijd
zulke küssen waarmede eene moeder het leed van haar kind
afzoent.

De dichter denke aan ’t spreekwoord .- Pas toujours perdrix.

Niels Lyhne, van j. P. Jacobsex, uit het Deensch, door
Una. Leiden, A. H. Adriani, 188g.

De zweedsche plastische en letterkunst heeft ons wel ver-.
kwikkelijker tafereelen te genieten gegeven dan dezen Niels, eenen
godloochenaar, eenen door en door zwnkken, wankelenden man,
Wien het op een overspei niet aankomt. Mij duckt dat zulk onder-
werp in eene godloochenende maatschappij eenig nut zou kunnen
stiebten, door het voorbeeld, hoe rampzalig zulk een vrijgeest
sterft, met de vertwijfeling op de lippen, a la Faust, den troost
die een goede vriend hem brengen wil afwijzende, met de
woorden : cc Gij meent het goed, maar!... n De woarden, welke
deze vriend in dit uiterste uur tot zieh zeiven rieht, klinken 00k
al niet bevredigeni aan den lezer : - cc Als ik God was, dan zou
ik toch in de eerste plaats hen zalig maken, die niet in het
laatste uur zieh bekeeren. » Men weet niet of hier de kracht in
het woord cc niet » ligt of in cc het laatste uur «. Een duistere
zin is ’t. Het "werk heeft eene zekere oorspronkelijkheid, maar
wekt alles behalve tot handele]*, tot tevredenheid, tot levensmoed,
ploetert daarentegen op fransche manier in ’t dagelijksche leven
wansmakelijk om. Die dit schoon vindt moet het werk maar lezen,
wij zijn geene vrienden van die ziekelijke richting.
 
Annotationen