BOEKENKENNIS.
159
niet zelden een en hetzelfde stuk tot twintigmaal in eénen zomer
werd opgevoerd. Vele handschriften onzer factors gingen te loor
of te niet. Voor eenige is het jammer; een aantal nochtans zal
van onbeduidende weerde geweest zijn.
Het stuk dat zij voorhanden hebben is te Dendermonde, door
eene der drie kamers van die stad, drie keeren vertoond geweest
op het einde van Augustus 1758. Het is opgevat en opgesteld in
den trant van menig ander stuk van Rhetorica.
Het argument der vijf deelen, waarvan het derde nog in twee
vertoogen gesplitst is, beslaat schier vier bladzijden, waarin het
onderwerp, uit hierbovenstaanden titel gemakkelijk in te beelden,
wordt uiteengezet, en de spelende personagiën — vtij talrijk —
worden aangeduid.
Het tijdvak waarin het stuk speelt bepalen valt mij lastig te
bepalen; immers, de Roomsche prins Aurelius en de bekeeringen
der personen zouden aan de eerste eeuwen van het Christendom
laten denken, maar de schoten die gelost worden, werpen die ver-
onderstelling omverre. Buskruit komt trouwens in een aantal
<c classische » spelen voor.
Aan eenheid van tij 1 en van plaats laten de schrijvers van
dergelijke stukken zich weinig gelegen; over de eenheid van han-
deling in dit tooneelspel zou men kunnen vitten, tenzij men aanneme
(wat inderdaad mag worden aangenomen), dat die eenheid hierin
bestaat dat geheel en gansch het leven van de hoofdrol oogenschou-
welijk wordt, met hoedanigheden en gebreken, met geest en met
hart. Hier wordt die rol vervuld door Albine, na haar doopsel
Christiana geheeten.
De kaïakters lijden gebrek aan eigenaardigheid; zij zijn niet
scherp afgeteekend ; het zijn veeleer flauwe typen : de type van den
heidenschen koning en die van de christene dochter, typen van
hovelingen, raadsheeren, gouvernanten, ambassadeurs, enz. Met de
namen te veranderen, zou menig deel in soortgelijke stukken kunnen
ingelascht worden. Wellicht ware cliché hier duidelijker dan type.
Ons stuk verraadt zijn verwantschap met de mysteriespelen :
het Wonderbare (engelen en duivelen, vreemde stemmen, fonteinen
die opwellen, enz.) vervult hier een belangrijke rol.
Tusschen die 17- a 1800 verzen zijn er enkele tooneelen en
toestanden die schoon mogen geheeten worden. Onder andere, het
tooneel van Albine’s doopsel en dezes gevolgen, dat van de bespot-
ting der afgoden, dat van den echo. Tot staving van dit oordeel,
zal ik eenige verzen aanhalen.
Christiana spreekt en telkens herhaalt de echo het laatste woord
van den volzin.
Dees stem vervroomt mijn heit, mijn ziel begint ’t erleven.
Echo : leven.
Leven ! o soet geluijt welk mijn gemoed vet verscht,...
O goedertieren God, sal ick nog moeten strijden?
Echo : strijden.
159
niet zelden een en hetzelfde stuk tot twintigmaal in eénen zomer
werd opgevoerd. Vele handschriften onzer factors gingen te loor
of te niet. Voor eenige is het jammer; een aantal nochtans zal
van onbeduidende weerde geweest zijn.
Het stuk dat zij voorhanden hebben is te Dendermonde, door
eene der drie kamers van die stad, drie keeren vertoond geweest
op het einde van Augustus 1758. Het is opgevat en opgesteld in
den trant van menig ander stuk van Rhetorica.
Het argument der vijf deelen, waarvan het derde nog in twee
vertoogen gesplitst is, beslaat schier vier bladzijden, waarin het
onderwerp, uit hierbovenstaanden titel gemakkelijk in te beelden,
wordt uiteengezet, en de spelende personagiën — vtij talrijk —
worden aangeduid.
Het tijdvak waarin het stuk speelt bepalen valt mij lastig te
bepalen; immers, de Roomsche prins Aurelius en de bekeeringen
der personen zouden aan de eerste eeuwen van het Christendom
laten denken, maar de schoten die gelost worden, werpen die ver-
onderstelling omverre. Buskruit komt trouwens in een aantal
<c classische » spelen voor.
Aan eenheid van tij 1 en van plaats laten de schrijvers van
dergelijke stukken zich weinig gelegen; over de eenheid van han-
deling in dit tooneelspel zou men kunnen vitten, tenzij men aanneme
(wat inderdaad mag worden aangenomen), dat die eenheid hierin
bestaat dat geheel en gansch het leven van de hoofdrol oogenschou-
welijk wordt, met hoedanigheden en gebreken, met geest en met
hart. Hier wordt die rol vervuld door Albine, na haar doopsel
Christiana geheeten.
De kaïakters lijden gebrek aan eigenaardigheid; zij zijn niet
scherp afgeteekend ; het zijn veeleer flauwe typen : de type van den
heidenschen koning en die van de christene dochter, typen van
hovelingen, raadsheeren, gouvernanten, ambassadeurs, enz. Met de
namen te veranderen, zou menig deel in soortgelijke stukken kunnen
ingelascht worden. Wellicht ware cliché hier duidelijker dan type.
Ons stuk verraadt zijn verwantschap met de mysteriespelen :
het Wonderbare (engelen en duivelen, vreemde stemmen, fonteinen
die opwellen, enz.) vervult hier een belangrijke rol.
Tusschen die 17- a 1800 verzen zijn er enkele tooneelen en
toestanden die schoon mogen geheeten worden. Onder andere, het
tooneel van Albine’s doopsel en dezes gevolgen, dat van de bespot-
ting der afgoden, dat van den echo. Tot staving van dit oordeel,
zal ik eenige verzen aanhalen.
Christiana spreekt en telkens herhaalt de echo het laatste woord
van den volzin.
Dees stem vervroomt mijn heit, mijn ziel begint ’t erleven.
Echo : leven.
Leven ! o soet geluijt welk mijn gemoed vet verscht,...
O goedertieren God, sal ick nog moeten strijden?
Echo : strijden.