Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0489

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
BOEKENKENNIS.

469

heid van voorstelling, zijne scherpe logica, zijne uitgebreide geleerdheid,
zijne rustige en heusche polemiek bewonderen, en niet alleen de nietigheid
van het socialisme, maar ook de mogelijkheid eener oplossing der sociale
kwestie aan de hand van het Evangelie en de kerk inzien en begrijpen.

Dr A. IlUPONT.

Verzamelde Dichtwerken van Dr H. J. A. M. Schaepman.
Vijfde, vermeerderde uitgave met eene inleiding. XLIV-182 bladz. Am-
sterdam, Van Lmgenhuysen, 1899.

De inleiding is eene bladzijde uit het leven van den man en van den
dichter Schaepman, en ook uit het leven en streven van anderen. Er wordt
verklaard hoe men dichter wordt, eu vervolgens hoe de stukken, in de
verzameling opgenomen, ontstonden en verveerdigd werden. Wie en wat
op den dichter invloed uitoefende, wordt er insgelijks gemeld. Herinnerin-
gen vol erkentenis vullen dit opstel.

De namen van Van Vuureo, Van Meurs, Koets en vooral van Van
Heukelum en van Mgr Schaepman worden met eerbied geschreven. In
Van Heukelum huldigt de schrijver den kunstenaar; hij spreekt in waardee-
rer.de woorden over de « Dietsche Warande » en haren Alberdingk Thijm.
Waar hij over Rome gewaagt, is hij, gelijk altijd, welsprekend. Deze bun-
del is evenals Menschen en Boeken (///) een boek van Rome, zoowel om
de bijlagen dezer uitgave als om de gedichten uit de vorige verzamelingen.
Eenige in den Volksalmanak verschenen verzen zijn in deze nieuwe uit-
gave herdrukt. Zij zijn jong werk. De Palatijn, een onafgewerkt poëma,
staat ter herinnering. Ook de Catacomben, een krans van 14 sonnetten, te
Rome in Juli 1869 verveerdigd : gedachten, die aan alle Roomsch-Katho-
lieken duurbaar zijn, met Schaepman’s leeuwenwerk bezegeld.

Hebben de Verzamelde Dichtwerken naast de moderne poëzie nog
reden van bestaan? Die gewetensvraag lost Schaepman op aan het einde
der Inleiding. Hij kenschetst in geijkte bewoordingen de karakters der
oude school en, naast hare gebreken, hare hoedanigheden. Hetzelfde voor
de nieuwere kunst. Maar hij bestatigt dat aan deze iets ontbreekt : het
sociale. Zij is geen kunst voor het volk. Zij zingt niet in den nacht voor de
herders, zij geleidt hen niet tot het Kindeken van Bethlehem. Als de kunst
niet sociaal is, dan vervult zij hare roeping niet : vreugde te brengen en
harmonie. De echte kunst is nooit egoïst. Die beschouwingen toetst
Schaepman aan een sonnet van Hélène Lapidoth-Swarth. De dichter ge-
looft veeleer aan de verjonging der oude poëzie dan aan de volledige over-
winning der jongere. Maar hoe dat ook moge worden, het Katholieke
Nederland zal Schaepman dankbaar zijn dat het hem vergund werd, —
om zijne eigene woorden te bezigen, — zij het ook in oude verzen, de
tolk te zijn van eenige der onsterfelijkste dingen, die altijd jong leven in
de menschenziel. Nog, met ’s dichters eigene taal, voeg ik er bij :

Een Koningswoord klinkt de eeuwen door en langer!

Mocht ik Diumpjesblad 1898 (Lettervruchten van met Tijd en Vlijt)
gelooven, ik zou de twee op dit volgende verzen op mij kunnen toepassen.
Ik wil hier ook verklaren dat ik het vonnis van Durandaljum 1899 over
mijne verzen uit studiejaren (Lettervruchten enz.) zonder beroep aanveerd;
maar gemeld tijdschrift gaat zijne bevoegdheid te buiten, wanneer het getuigt
dat ik van moderne dichters zoo maar niets weet. De leden van Met Tijd
en Vlijt iSqi-Aqó zouden mij misschien zoo streng niet oordeelen.

Dr C. C.

Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde van het jaar i83o
tot heden, door Th. Coopman en L. Scharpé. Antwerpen, Neder -
landsche boekhandel, L. H. Smeding 1899, ie aflevering, 32 blz.
 
Annotationen