Bonftdiana.
Te New-York is verschenen : Vondel’s Lucifer, translated from
the Dutch by L. C. van Noppen, illustrated by John Aarts 1898.
Continental Publishing Company, New-York and London.
In Oud-Holland (XVI, 4) behandelt Prof. Kalff de vraag, in
hoeverre Vondel den invloed der klassieken heeft ondergaan. Eerst na
1613 is de dichter zich op het Latijn gaan toeleggen. Voorloopig was
het vooral Seneca, tot wiens werken hij zich voelde aangetrokken.
Naarmate Vondel met andere dichters kennis maakte, geraakt echter
Seneca op den achtergrond; weldra wordt hij geheel verdrongen door
Virgilius, voor wiens dichterlijk talent Vondel blijvende bewondering
aan den dag legt. Met deze twee is het Ovidius, die onder de Latijnsche
dichters den meesten invloed uitoefende. In mindere mate geschiedde
zulks met Horatius, Lucretius en Lucanus. Het werk der minnedichters
Catullus, Tibullus, Propertius heeft voor Vondel blijkbaar weinig aan-
trekkelijks gehad. Van de prozaschrijvers, die hij las, dienen genoemd
te worden Tacitus en de philosophische werken van Cicero. Van de
Grieken komen het eerst in aanmerking Euripides en Sophocles : van
invloed van Aeschylus bemerkt men niets, wat volgens Professor Kalff
aldus moet verklaard worden, dat het werk van dezen dichter tot dat
der beide genoemde tragici staat, als onze middeleeuwsche volkspoëzie
tot ons drama der 17° eeuw. Van daar dat onze zeventiende-eeuwsche
dichters zich minder tot Aeschylus aangetrokken gevoelen. Ook voor
Homerus moet Vondel weinig gevoeld hebben.
In het Jaarboekje van Alberdingk Thijm voor 1899 komt eene
Vondel-studie van den heer Jan F. M. Sterck voor.
In Noord en Zuid (1899, nr 3) : Vondel en Godewijck.
Te New-York is verschenen : Vondel’s Lucifer, translated from
the Dutch by L. C. van Noppen, illustrated by John Aarts 1898.
Continental Publishing Company, New-York and London.
In Oud-Holland (XVI, 4) behandelt Prof. Kalff de vraag, in
hoeverre Vondel den invloed der klassieken heeft ondergaan. Eerst na
1613 is de dichter zich op het Latijn gaan toeleggen. Voorloopig was
het vooral Seneca, tot wiens werken hij zich voelde aangetrokken.
Naarmate Vondel met andere dichters kennis maakte, geraakt echter
Seneca op den achtergrond; weldra wordt hij geheel verdrongen door
Virgilius, voor wiens dichterlijk talent Vondel blijvende bewondering
aan den dag legt. Met deze twee is het Ovidius, die onder de Latijnsche
dichters den meesten invloed uitoefende. In mindere mate geschiedde
zulks met Horatius, Lucretius en Lucanus. Het werk der minnedichters
Catullus, Tibullus, Propertius heeft voor Vondel blijkbaar weinig aan-
trekkelijks gehad. Van de prozaschrijvers, die hij las, dienen genoemd
te worden Tacitus en de philosophische werken van Cicero. Van de
Grieken komen het eerst in aanmerking Euripides en Sophocles : van
invloed van Aeschylus bemerkt men niets, wat volgens Professor Kalff
aldus moet verklaard worden, dat het werk van dezen dichter tot dat
der beide genoemde tragici staat, als onze middeleeuwsche volkspoëzie
tot ons drama der 17° eeuw. Van daar dat onze zeventiende-eeuwsche
dichters zich minder tot Aeschylus aangetrokken gevoelen. Ook voor
Homerus moet Vondel weinig gevoeld hebben.
In het Jaarboekje van Alberdingk Thijm voor 1899 komt eene
Vondel-studie van den heer Jan F. M. Sterck voor.
In Noord en Zuid (1899, nr 3) : Vondel en Godewijck.